zoo hoog ontwikkelde staart, een staart waarin de wervelkolom
zelfs door de groote vin heendringt en aan zijn einde een kleinere
vin draagt, dat het ongerijmd is te denken, dat hij aan een
Ceratodus van het verledene heeft kunnen behooren, welks
nakomeling, de C. Forsteri, zóó in evolutie zou zijn terug gene.
8. gaan, dat zijn staart nauwelijks
dien naam verdient, daar
hij bijna geheel vliesachtig is
en bijna geen vinstralen heeft
om hem te steunen (zie fig. 5).
Maar de hooggespecialiseerde
staart van denCoelacanthus heeft
Diphycerke staartvin van Polypterus bichir. y g jg eri parde vinstralen, ZOO-
als bekend is, en uit mijn afbeelding (zie fig. 7) duidelijk blijkt.
De vischfauna van het l i a s l) vertoont als kenmerk de
voortzetting en verdere ontwikkeling van dè trias-vischfauna.
A g a s s iz en E g e r t o n hebben 152 nieuwe soorten van visschen
f ig . io. uit deze afdeeling van het jurastelsel
beschreven: uit het onder-lias van
Lyme Regis in Dorsetshire alleen 79
soorten. De opper-lias-lagen zijn bijna
even rijk aan visschen. Selachiërs
blijven bestaan, Hybodus, Aster acanthus,
en ook Acrodus, en als nieuwe vormen
vertoonen zich Palaeospinax en
Homocerke staartvin.
i) Lias, steenlagen, gelegen koven het trias, de onderste lagen van het jura-tijdvak.
andere haaien en verscheidene roggen, zooals Squaloraja,
Arthropterus en anderen. Doch talrijker nog zijn Lepidosteïden,
zooalsDapedius, Lepidotus, Eugnathus,Pholidophorus, en zeldzamer
zijn Aspidorhynchus, Belonostomus en dunschubbige Amiaden,
zooals Pachycormus, Caturus, Thrissonotis, welker wervelkolom
nóg altijd min of meer in de bovenlob der staartvin ombuigt,
en onvolkomen verbeend blijft.
Van het geslacht Pachycormus ’) vindt men, nevens vele
andere visschen uit het lias, in Teyler’s museum een uitmuntend
bewaard gebleven exemplaar, dat te Ohmden in
Würtemberg is gevonden. Ik heb dit voorwerp in de Archwes
du musêe Teyler, 1878, beschreven en afgebeeld, en het,
als een nieuwe soort, .opgedragen aan wijlen Dr. G. A.
W e s t e r m a n bij gelegenheid van zijn veertigjarig jubilee als
directeur van het Kon. zoöl. genootsch. Natura. Artis Magistra
te Amsterdam: daarom heet die visch nu P. Westermani.
Een enkele soort uit Lyme Regis, Mesodon liasicus, verkondigt
in het lias het opduiken van de Pycnodonten 2), die in
het opperjura en in het krijt zoo’n belangrijke rol zullen spelen.
Bijna alle lias-visschën blijven in het j uratijdperk bestaan,
en vele nieuwen komen er bij. De meeste nieuwe soorten
vindt men in het beroemde lithografisch kalk van Solenhofen,
Eichstätt, Kehlheim in Beieren, te Nusplingen in Würtemberg
en te Cirin in Frankrijk; en ook velen in het Kimmeridge- 3)
kalk van Solothurn, Hannover en Boulogne-sur-Mer, en in
het Purbeck van Engeland.
Uit al die vindplaatsen kent men vele prachtig bewaard
.geblevene geraamten enz. van haaien en roggen en andere
kraakbeenvisschen, die tot de geslachten Notidanus, Pristiurus,
Squatina, Spathobatis, Asteroderma en dergelijken behooren.
■Opmerkelijk is het, dat deze hier voor het eerst in zoo groote
menigte van geslachten en soorten verschijnende visschen, zulk
•een groote overeenkomst, ja zelfs soms reeds een volkomene
gelijkheid met in onzen tijd levende soorten vertoonen. De
1) Pachycormus, Gr. pachys, dik, kor mos, lichaam = d ik lijf.
2) Pycnodon, Gr. pyknps, dik, odous, tand = d ik ta n d .
3) Kimmeridge, een gesteente tot het opper-jura behoorende, dat vooral wel ontwikkeld
is te Kimmeridge op het eiland Purbeck, Dorsetshire, vandaar den naam.