gegaan, en daarbij de slagtanden, die door den Tongoes waren
verkocht. Het gelukte Adams toch het grootste gedeelte van
het geraamte bijeen te verzamelen, en ook de slagtanden
terug te krijgen, en het vervolgens naar Petersburg te vervoeren,
waar het thans nog in het museum te zien is. Het
bleek nu dat de mammoet een huid had gehad, die met
lange haren, waar tusschen wolhaar, was bedekt, en dat hij
dus, zooals andere in het noorden levende dieren, door een
ruigen pels in staat was in het klimaat van het noorden van
Siberie te kunnen leven. Een paar haren van dezen mammoet
ziet men tegenwoordig ook in Teyler’s museum.
De mammoet onderscheidt zich van de thans levende
olifanten slechts door het maaksel zijner tanden. Die tanden
gelijken meer op die van den aziatischen, dan op die van
den afrikaanschen olifant. Gelijk bij den eersten staan bij
den mammoet de emailplaten der tanden op bijna parallelle
reeksen, terwijl zij bij den laatsten lange ruiten, lozanges,
vormen, doch bij den mammoet staan die emailplaten dichter
bij elkander, dan bij den aziatischen olifant. Opmerkelijk is
bij den mammoet de lengte en wijdte der alveolen of kassen
voor de slagtanden, die hij zeer groot had, zooals het Petersburger
exemplaar aantoont. Een schedel van een mammoet,
waarvan die tandkassen in hun geheel bewaard zijn gebleven,
ziet men in het museum van Teyler. Deze kop is in Januari
1820 bij een doorbraak van den Lingedijk bij Heukelom, uit
een kuil van 60 voet diepte, aan ’t licht gekomen, en in
1824 in het museum van de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen geplaatst. In 1885 is hij aan Teyler’s stichting
geschonken. Ook in het museum te Brussel vindt men een
fraai geraamte van een mammoet, in Belgie gevonden. Het
blijkt daaruit dat de mammoet grooter en zwaarder van beenstelsel
is geweest, dan de grootste thans levende azia tische
olifant.
Ook in Indie heeft men fossiele olifanten gevonden, voornamelijk
in de oevers van den Irawadi en aan den voet van den Hima-
laya, die door Cautley en F alconer zijn beschreven, Elephas
bombifrons, E. canesa, E. insignis, E. namadicus, E. planifrons en
anderen. De E. planifrons is misschien het zelfde dier als de
E. meridionalis, die in het plioceen van Italië is gevonden, en
een hoogte had van 4.50 m. De E. antiquus is te Chelles
gevonden, en waarschijnlijk de oudste soort. De E. melitmsis
van Malta was zeer klein, slechts 1 tot 1,5 m. hoog, en zou,
volgens P öhlig, een plaatselijk ras van E. antiquus zijn.
De boven genoemde in Indie gevonden soorten bezitten
tanden, welker emailplaten verder van elkander af staan dan
die der andere olifanten, zoodat elke emailplaat als een dwarse
heuvel of rug boven de oppervlakte van den tand uitsteekt.
Het schijnt dus dat zij een overgang vormen tot den Mastodon,
en daarom zijn zij door Cautley en F alconer gebracht in
een afzonderlijk geslacht, Stecodon geheeten.
De Mastodon, t e p e l t a n d , was een dier dat volkomen op
een olifant geleek: ook had hij waarschijnlijk een slurf. Hij
verschilde slechts van den olifant door zijn kiezen, welker
kroon uit eenige rijen knobbels van een tepel vormige gedaante
bestond. De eerste dierkenners die deze tanden bestudeerden,
meenden dat zij van een groot vleeschetend dier moesten zijn,
doch later heeft men in een geraamte, in Noord-Amerika
gevonden, op de plek waar eenmaal de maag gelegen was,
overblijfselen van planten ontdekt, waaruit bleek dat de
mastodon hoofdzakelijk van jonge boomtakken leefde. Ook
heeft men die tanden later wel voor die van rivierpaarden aangezien.
L ydekker beweert dat, hoeveel de tanden van den mastodon
ook van die van den olifant mogen verschillen, het toch niet
mogelijk is een scherpe grenslijn tussóhen die beide dieren
te trekken. Bij den op Borneo, in miocene lagen, gevonden
M. latidens hebben de kiezen niet vier, maar vijf dwarslijsten,
terwijl E. Clifti er zes heeft. En het onderscheid tusschen den
M. latidens en den M. perimensis die vier, en den M. pandionis
die drie tandlijsten of knobbelreeksen heeft, is zoo gering,
dat men door enkele tanden niet kan bepalen tot welke soort
zij behooren.
Verder had de mastodon ook in de onderkaak, ten minste
in zijn jeugd, een paar kleine, rechte slagtanden, doch
die later verloren gingen, hoewel O w e n beweert, dat het
volwassen mannelijke dier altijd in de onderkaak, aan den
rechterkant, een slagtand bezat.
De meest bekende soort is Mastodon giganteum, le grand
mastodonte van Cuvier. Men heeft vele overblijfselen van dit