een korten, driehoekigen kop en lange pooten. Hiertoe be-
hooren Alligator ellus, Atoposaurus en anderen, die waarschijnlijk
in zee leefden, terwijl de ongeveer even oude Goniopholiden
en Bernissarliden uit de Purbeck- en Wealdenvormingen, de
voorkeur gaven aan zoetwater, en zoowel in grootte als in
habitus reeds zeer veel op de krokodillen en alligators van
onze dagen gelijken.
Het geslacht Diplocynodon, dat reeds in het eoceen en het
mioceen van Europa zeer verspreid was, vereenigt in zijn tand-
stelsel de kenmerken van beide bovengenoemde familiën, doch
de huidschilden komen overeen met Caiman en Jacare. Opmerkelijk
is het, dat krokodillen en alligators nevens elkander in
het eoceen van Europa voorkomen, maar dat in het werelddeel
waarin tegenwoordig de alligator bij uitsluiting leeft, Amerika,
er in het eoceen van Wahsatch en Bridger geen alligators maar
slechts échte krokodillen, Crocodilus, voorkomen. En de pliocene
Sivalik-hills in Oost-Indie bevatten vele aan de thans levende
indische krokodillen zeer nauw verwante geslachten.
Belodon Kapffi was een gavialachtig dier van wel 3 meter
lengte. Reeds in 1836 vond men in het lceuper van Rübgarten
in Würtemberg een afgietsel of moule van de tandkassen der
onderkaak; waarin Jaeger overblijfselen van een plantenetenden
sauriër, Phytosaunis, meende te zien. Later vond men in de
zelfde aardlagen kaken en tanden, die beter bewaard gebleven
waren, en eindelijk vond zekere heer Kapff een uiterst schoon
bewaard gebleven schedel, onderkaak, huidschilden en de
voornaamste beenderen van het geraamte, in den omtrek van
Stuttgart, en deze werden door Hermann von Meyer met
groote bekwaamheid geprepareerd en beschreven. Deze prachtige
vondst is thans in de musea van Stuttgart en Londen
* te zien. In Noord-Amerika bevatten de koolvoerende trias-
vormingen van Chatham en Montgomery-City in Noord-
Carolina, en van Phoenixville in Pennsylvanie vele tanden,
schedelfragmenten, wervels en beenderen van sauriërs, die,
volgens Cope, niet van die van Belodon te onderscheiden zijn,
en die deze geleerde in vier soorten onderscheidt: Belodon
caroliniensis, B. Leai, B. priscus en B. lepturus.
Fraas heeft in 1877 den Aëtosaurus ferratus beschreven,
een krokodilachtig dier met een driehoekigen schedel, weinige
tanden in diepe alveolen, en den rug met twee rijen van
dwars-eironde beenplaten bedekt. Van dit dier ziet men in
het museum van Stuttgart een groep van 24 individu’s van
verschillenden ouderdom en grootte, gelegen in een steenplaat
van bijna 2 vierkante meter grootte.
Tot de Teleosauriden behoort het geslacht Pelagosaurus ').
Het eerste exemplaar van dit geslacht werd door Bronn
beschreven onder den naam van P. typus. Het origineele
exemplaar van Bronn bevindt zich thans in Teyler’s museum.
Het is afkomstig uit het lias van Holzmaden in Würtemberg.
Bronn beweerde dat dit dier verschilde van het geslacht
Mystriosaurus, door dat zijn oogen verder van elkander af
stonden; door den symphisis van de onderkaak, als korter
zijnde dan de takken; en door de betrekkelijke kortheid der
voorste ledematen, die slechts half zoo lang zijn als de
achtersten. Latere onderzoekingen hebben echter aangetoond,
dat deze verschillen geen geslachtskenmerken opleveren, maar
slechts als soortkenmerken beschouwd mogen worden. De
Pelagosaurus zou dus een soort van Mystriosaurus zijn.
In het tijdperk van het lias in Duitschlahd en Engeland
leefde er een echte krokodil met langen snuit, met een pantser
bekleed, een krokodil die soms wel 5 meter lang werd. In
de omstreken van Boll, Holzmaden en Ohmden in Würtemberg,
en bij Whitby in Engeland en op veel andere plaatsen
van Europa, schijnen deze krokodillen in menigte te hebben
geleefd, ten minste te oordeelen naar de vele overblijfselen
dezer dieren, die verschillende musea versieren, moet hun getal
zoowel van soorten als van individu’s zeer groot zijn geweest.
Reeds in het jaar 1755 werd het exemplaar van het museum
te Dresden gevonden, en later door Cüvier als een krokodil
beschreven. Jaeger noemde het later Crocodilus bollensis, en
Von Meyer richtte er een nieuw geslacht voor op, Macro-
spondylus. Latere exemplaren werden door Cüvier voor gavials
gehouden, en Kaup gaf er den naam van Mystriosaurus aan. Andere
geleerden, Bronn, Wagner, Burmeister, Deslongchamps
en Quenstedt, hielden zich eveneens met dit merkwaardige dier
bezig. De voornaamste, dat is de volkomenste exemplaren, zoo