De dwarse uitsteeksels der wervelen zijn zeer groot en breed.
Of de staart slechts met de huid is bedekt geweest, zooals
Fis. 39. kij den bever, dan wel of hij, gelijk die van
_ den Plotus, voorzien was van lange en stijve
12de Halswervel
van IIesper or n i s
regalis, verkleind.
staartpennen, is onbekend, hoewel het laatste
het waarschijnlijkste is. Het dijbeen is kort en
dik, zonder luchtholte, maar heeft een groote
mergholte. Het vreemdst aan dezen vogel is
evenwel zijn snavel met tanden. Die tanden
waren geplaatst in een groef van de kaak,
zooals bij den Ichthyosaurus. In de bovenkaak vond M a r s h
14 en in de onderkaak 33 tanden. Die tanden wisselden, dat
is, de oude tand werd uitgestooten door
éen jongeren, en zij geleken volkomen
F ig. 40.
op reptielentanden, zooals van den Mosasaurus.
De Hesperornis was een vogel van ongeveer
een meter hoogte. Hij was een watervogel,
die niet kon vliegen. Hij leefde van
Dwarse doorsnede van
een tand van
visschen, die hij duikende kon vangen,
waartoe de inrichting van zijn staart
Hesperornis regalis.
hem in staat stelde, en bracht zijn leven door in het water
van de ondiepe tropische zee, waaruit, als lage eilanden, de
toppen staken van de bergen, die
de tegenwoordige Rocky Mountains
vormen. Door zijn leven in het water
was hij vrij veilig voor de reusachtige,
maar tandelooze vleu- f ig . 42.
gelvingers of Pterodactyli,
die in menigte over de meren
en plassen zweefden, en
Fig. 41.
Schoudergordel van Hesperornis de overige luchtbewoners
schijnen toenmaals te klein
te zijn geweest, om hem
veel leed te kunnen doen.
Het water krioelde van visschen,
en hij kon dus met
regalis, -J nat. grootte.
s. Schouderblad.
o. Opperarmbeen.
V. Yorkbeen.
r. Ravenbeksleutelbeen.
b. Borstbeen.
weinig inspanning overvloedig voedsel krijgen in
dat waterparadijs. Doch één vijand had de Hespe-
romis, en dat was de slangachtige Mosasaurus.
Er is wel geen twijfel aan of deze groote reptielen zijn de
oorzaken geweest van het uitsterven van den Hesperornis.
De vertegenwoordiger van de andere groep der tandvogels
is de Ichthyornis dispar. Deze pj„ 43
vogel verschilde in vele opzichten
van zijn tijdgenoot en
landgenoot, de Hesperornis. De
Ichthyornis behoorde dan ook
tot een andere familie, die der
Odontotormae. De vogels tot
deze familie behoorende, waren
allen, zoover thans bekend is,
klein van gestalte, niet grooter
dan een duif : zij hadden krachtige
vleugels en zeer kleine voeten.
Zij hadden biconcave wervelen,
en onderscheidden zich
daardoor van alle hedendaag-
sche en uitgestorvene vogels, en
wijzen dus onmiskenbaar terug
Ichthyornis dispar, gerestaureerd.
tot een zeer laag ontwikkelden
voorvader, zelfs lager dan de reptielen. Ook waren alle beenderen
pneumatisch. Zeer waarschijnlijk waren deze vogels
Fig. 44.
Linker onderkaak van Ichthyornis dispar.
watervogels, en geleken zij in grootte, krachtige vleugels,
kleine pooten, en in hun levenswijs en gewoonten, op kleine
meeuwen of zeezwaluwen, Sterna.
Fig. 45.
Linker onderkaak van Ichthyornis dispar, van boven gezien.
De schedel van Ichthyornis dispar was zeer groot, en gelijkt
volkomen op dien van een hedendaagsche zeezwaluw. In beide
kaken zitten de scherpe, spitse tanden in tandkassen; die van de
bovenkaak zijn grooter dan die der onderkaak, en de laatsten
10
.1 nat. grootte.