heden in nauwelijks gewijzigde vormen op de zelfde plaatsen.
Het is misschien hier de beste plaats om te spreken over
een dier, dat wel is waar groote overeenkomst met een schildpad
heeft, maar toch zooveel daarvan verschilt, dat het volgens
M a r s h zelfs een nieuwe orde vormt. In het museum van
Yale College vindt men verschillende overblijfselen, vooral
onderkaken van dit dier, dat Macelognathus vagans is genoemd.
De kaken waren klaarblijkelijk van voren met een hoornachtigen
snuit bedekt, zooals bij de schildpadden, maar verder naar
achteren staan er tanden in, waarvan de voorsten in alveolen
en de achtersten in een tandgroeve staan. Die kaken zijn te
stevig en te dik voor vogels of voor vleugelvingers. Met die
van slangen en hagedissen hebben zij slechts een verwijderde
verwantschap. De vaste vereeniging der takken van de kaak,
door een naad, scheidt hen van de Dinosauren, en van den tan-
deloozen snuit van de krokodillen. Zoo' ver thans bekend is,
schijnen deze dieren het naast verwant te zijn aan de zeeschildpadden,
Chelonia. Deze overblijfselen zijn gevonden in
de Atlantosaurus-beds van het opper-jura van Wyoming.
Uit al het bovenstaande blijkt het, dat, in ’t algemeen
genomen, reeds de oudste schildpadden ongeveer de vormen
hadden van de thans levenden, en dat men nog altijd onbekend
is met haar evolutie, dat is met de wijze waarop
het eene of andere reptiel tot het zonderlinge dier is geworden,
’t welk men een schildpad noemt. Wel is waar
hebben vele uitstekende palaeontologen, zooals C o p e , v a n
B e n e d e n , D o l l o en S m it h W o o d w a r d zich ijverig met de
oplossing dezer vraag bezig gehouden, maar tot overeenstemming
gekomen zijn zij nog niet. Bedenkt men dat schildpadden
zeer gewijzigde reptielen zijn, en dat vooral haar inwendig
en uitwendig geraamte, haar endo- en exoskeleton, zeer
hoog ontwikkeld en gespecialiseerd zijn, dan is het idee ’t
welk zich gemakkelijk aan den geest opdringt, dit, dat men,
haar volgende door de geologische tijdperken heen, zien moet,
dat zij als ’t ware langzamerhand beeniger worden, ossificee-
ren. Men zou verwachten te vinden, dat de oudste schildpadden
zeer weinig verbeend waren, zooals Dermochelys; dat
er vervolgens Trionyx- soorten, daarna Chelonen, daarna Emy-
den, en eindelijk Testudo-soovten waren ontstaan. E n ’t is juist
andersom: volgens B a u r had de oudste schildpad, die in het
keuper 1) van Würtemberg is gevonden, welgevormde rug- en
buikbeenderen, die verbonden waren met de bekkenbeenderen.
De schildpadden uit het juratijdperk zijn geen schildpadden
met weinig verbeend rug- en buikschild, neen, het zijn Emy-
den en Cheliden. R ü t im e y e r , een geleerde zeer bedreven in
het volgen van de wijzigingen en veranderingen, die er in de
dierenwereld van het verleden zijn gebeurd, heeft een dik boek
geschreven over de schildpadden van het jura, maar hij heeft
niet kunnen aantoonen, dat zij trapsgewijs en langzamerhand
meer en meer geossifieeerd waren, In den krijttijd zijn de
zeeschildpadden vooral ontwikkeld, en als de onderstelling
van B a u r voor de Psephoderma waarheid is, zou de groep der
lederschildpadden, Dermochelys, die men de minst schildpad-
achtigen van alle schildpadden mag noemen, eerst in het
laatst van het krijttijdperk zijn ontstaan. Derhalve moet men,
in den tegenwoordigen staat der kennis van de evolutie der
schildpadden, vragen of de verbeening der schildpadden, in
plaats van toe te nemen sedert den juratijd tot in onze dagen,
niet is achteruit gegaan. En deze vraag is werkelijk zoo dwaas
niet, want het is bekend dat in ’t algemeen de dieren meer
beveiligd, meer beschermd zijn geweest in de oudere geologische
tijdperken dan in de lateren: de eerste beenige visschen,
de eerste doolhoftandigen, de eerste krokodilachtigen hebben
schilden gehad, die verminderd en afgenomen, ja zelfs geheel
verdwenen zijn bij hun afstammelingen; de koppootigen waren,
voorheen meer dan thans, in schelpen gehuisvest: ammonieten,
enz. en het geraamte der polypen is successievelijk verminderd
sedert de primaire tijden tot in onzen tijd. Hoe dit ook
zij, als er bewezen kon worden, dat verschillende schildpadden
haar exosketelon vereenvoudigd hebben sedert de secondaire
tijden tot op onze dagen, dan zou er toch nog aangetoond
moeten worden, hoe de secondaire schildpadden haar omwikkelend
exoskeleton gevormd hebben, en het aan het endo-
skeleton hebben gesoldeerd. Men heeft in het trias reptielen
gevonden, die geen schildpadden zijn, maar die in zekere
mate gelijken op schildpadden welker exoskeleton nog niet
!) Keuper, duitsche naam van de bovenste lagen der triasperiode, bestaande uit
koperhoudend mergel en mergellei, zandsteen, gips en koolhoudend leemlei.