zooals ons tegenwoordig rivierpaard. Het A. commune is aangenomen
als het type van een kleine familie, die der Anoplo-
theridae. Er zijn onderscheidene soorten van gevonden, die
in grootte tussehen een haas en een ezel afwisselden. Behalve
de soorten met een langen en dikken staart, zooals het A.
commune, zijn er ook met korten en dunnen staart, maar
van allen waren de pooten dun, en de voeten eindigden in
twee teenen met hoeven bekleed, terwijl de voetwortelbeen-
deren op die van den kameel geleken. Hun tandstelsel is zeer
bijzonder: in elke kaak zijn zes snijtanden en twee kleinere
hoektanden, en achter deze laatsten zonder eenige tusschen-
ruimte of diastema i) zeven kiezen, die op rhinoceros-kiezen
gelijken. Cuvier beweerde dat de anoplotheriën in sommige
opzichten tussehen den rhinoceros en het paard staan, en in
anderen tussehen het rivierpaard, het zwijn en den kameel.
Xiphodon 2) was een anoplotherium met een korten en
dunnen staart, slanke vormen en dunne pooten; een dier
ongeveer zooals onze tegenwoordige gazelle of gems. Men
onderscheidt drie soorten, waarvan Xiphodon gracile, uit het
gips van Montmartre, het meest bekende is.
Dichobune :!) was eveneens gevormd, maar was niet grooter
dan een haas. Er zijn vier of vijf soorten van gevonden, allen
in miocene aardlagen. In het onder-mioceen van het eiland
Wight en in de phosphoriten van Quercy vindt men een hoefdier,
dat door Owen Dichobune ovina is genoemd. Gervais toonde
vervolgens aan, dat dit dier niet tot het geslacht Dichobune behoorde,
maar nauw verwant was aan Xiphodon. Later bewees
L ydekker dat dit dier moest worden gebracht tot het door
F ilhol gestichtte geslacht Dacrytherium, en D. ovinum moest
heeten. De reden waarom dit dier Dacrytherium, dat is t raan-
dier , is geheeten, vindt men in de groote traangroeve, fossa la-
crymalis, van den schedel. Lydekker houdt het Dacrytherium
voor nauw verwant aan het Anoplotherium, en zegt dat de struc
tuur van de kiezen der bovenkaak het eerder tot Hyopotamus dan
tot Xiphodon doet naderen. Indien het waar is, zooals Schlosser
beweert, dat het Dacrytherium een viervingerig hoefdier was, 1
1) Zie blz. 218.
2) Xiphodon, Gr. xiphos, een zwaard, odous, een tand = z w a a r d t a n d .
3) Dichobune, Gr. dicha, in tweeën verdeeld, bounos, groef; zoo genoemd naar de
diepe groeven der kiezen van de bovenkaak. \\\
dan is er zekerlijk verwantschap tussehen dit dier en de
Anthracotheriden.
Men heeft in al deze dieren de overgangsvormen tussehen de
zwijnen en de herkauwende dieren willen zien. De tanden der
Anoplotheriden nemen den halve maanvorm van het dentine
der tanden van de Ruminantia in zekere mate aan, en de pooten
worden langzamerhand tweehoevig, van vierhoevig, zooals zij
eerst waren. Leidy heeft hen h e r kauwe n de zwi jnen
genoemd, omdat het gebit nog compleet is, dat is, uit 44
tanden bestaat, met wel ontwikkelde hoek- en snijtanden,
terwijl bij de herkauwers de hoek- en de bovenste snijtanden
gewoonlijk ontbreken. Tot deze afdeeling behooren ook de
Or eodont en van Amerika. Hun kiezen zijn als die der
herkauwers, ma,ar de bovensnijtanden zijn aanwezig, en de
hoektanden zijn groot, zooals die der zwijnen, zonder echter
naar buiten uit te steken. Oreodon Culbertsoni had vier teenen
aan de achterpooten, en vijf wel ontwikkelde teenen aan de
voorpooten.
Ook de embryologie leert ons die afkomst van gemeenschappelijke
voorouders: twee beenderen der ledematen der
herkauwers zijn verbonden tot een enkel been, het kanon,
maar dit been vertoont nog altijd de plaats waar de midden-
hands- of middenvoets-beenderen zich met elkander hebben
vereenigd, en vóór de geboorte zijn die beenderen gescheiden,
zooals ook bij Dichobune. En ook verre de meeste hedendaag-
sche herkauwers missen snijtanden in de bovenkaak, doch
vóór de geboorte vindt men in de bovenkaak van het kalf
tandkiemen, die later atrophieeren, maar die de primitieve
inrichting van de tanden der voorouders herinneren.
Eindelijk moet hier nogmaals gewag worden gemaakt van
het Chalicotherium, het raadselachtige dier dat door P ictet
en andere palaeontologen tot de anoplotheriden wordt gerekend.
Op blz. 179 heb ik gezegd dat Cuvier dit dier hield
voor een schubdier; dat Lartet het den naam heeft gegeven
van Macrotherium, een soort van edentaat; dat K aup het
hield voor een Dinotherium, en dat F ilhol het ten laatste
heeft verklaard te zijn een pachyderm, een ungulaat, en het
Chalicotherium heeft genoemd Het schijnt dat nu eindelijk
eens voor goed zal uitgemaakt zijn tot welke orde van dieren
het Chalicotherium behoort. In het werk getiteld Samos,
15*