van Hyaena neogaea. Later vormde hij daarvan een nieuw geslacht,
dat hij Smilodon noemde, welks hoektanden smal en
lancetvormig waren. Owen meent dat dit dier tot het geslacht
Machairodus zou behooren.
De hond, Ganis, is reeds in het eerst van het oligoceen
verschenen, evenwel in vormen, die het twijfelachtig maken
of men die dieren tot de honden of tot de beren of tot
de hyenas moet rekenen, daar zij eigenschappen vertoonen,
die bij elke dier familiën voorkomen. Hoe dit ook zij, de Canis
etruscus uit het Val d’ Arno is een echte hond; en ook de
Canis parisiensis uit het gips van Montmartre is ongetwijfeld
een hond. Merkwaardig is ook de C. familiaris fossilis uit de
holen van Frankrijk, Duitschland en Belgie, omdat hij bewijst,
dat hij een tamme hond was, en die met den diluvialen of
pliocenen mensch in die holen heeft geleefd, zooals reeds
door Marcel de Serres is aangetoond. Hoogstwaarschijnlijk
is het dus, dat onze tegenwoordige huishond van dien tammen
holbewoner afstamt.
Ook de ho le n ho nd , C. spelaeus, leefde in holen, of ten
minste zijn beenderen zijn in holen en brecciën gevonden.
Hij geleek zooveel op den wolf, dat Cuvier hem tot dat
geslacht bracht. En C. vulpes spelaeus geleek evenveel op een
vos als de C. spelaeus op een wolf. En hoe moeielijk het soms
is door fossiele overblijfselen uit te maken tot welk geslacht
een dier behoort, blijkt uit een dier door Jaeger in het bohnerz
van Schwaben gevonden, en dat hij Canis ferreo-jurassicus
noemde, doch dat hem later bleek in twee soorten te moeten
worden verdeeld, namelijk C. lupus ferreo-jurassicus en C.
vulpes ferreo-jurassicus, en nog later maakte Jaeger van deze
honden of wolven of vossen zelfs een nieuw geslacht, Ly-
cotherium.
Cynodon is de naam van een geslacht van dieren, dat ook
tot veel geschrijf onder de geleerden heeft aanleiding gegeven.
Gervais meende dat het tot de civetkatten, Viverra, behoort,
zooals Cuvier reeds vermoed had, en dat ook later door
Aymard werd geloofd.
De wezelhond, Galecynus, is ook een geslacht van honden,
dat zoowel tot de vossen als tot de civetkatten nadert.
Het eenige bekende exemplaar is te Oeningen gevonden, en
door De Blainville Vulpes des schistes d’Oeningen geheeten.
Hermann von Meter noemde dit dier Canis palusiris, en
Owen sloeg den naam van Galecynus oeningensis voor.
Palaeocyon troglodytes noemde Lund een dier zoo groot als
een wolf, en dat zeer veel geleek op den thans levenden Canis
jubatus.
Speothos pacivora noemde Lund een dier met een gebit als
een hond, maar zonder achterste kies, waarvan hij een schedel
zonder de onderkaak in een hol in Brazilië heeft gevonden,
te gelijk met vele beenderen van pacas. Hij onderstelt
dat die pacas tot voedsel hebben gediend van dat roofdier.
Elocyon, Cynotherium en Cynodictis zijn ook namen aan verschillende
dieren gegeven, waarvan men eigenlijk niet weet
of het beren of honden of civetkatten zijn. Cynodictis zou een
ondergeslacht zijn van den bovengenoemden Cynodon. Van
Cynodictis, Cynodon en Amphicyon zijn overblijfselen gevonden
in het eoceen van Egerkingen, in Caylux, in Mauremont en
andere plaatsen,' die door Rütimeyer, Filhol, Schlosser,
Pictet en anderen zijn bestudeerd.
Huxley heeft al die min of meer op een hond gelijkende
dieren verdeeld in twee serieën: Alopecoïden (vos) en Thooï-
den (hond, jakhals en wolf). Boule heeft den Canis mega-
mastoides uit het plioceen voor een vos verklaard, omdat hij
zooveel op de hedendaagsche amerikaansche vossen, de C. can-
crivorus en C. Azarae, alsmede op den Otocyon megalotis of de
grootoorige hond van Oost-Afrika gelijkt, terwijl zijn gebit dat
is van Cynodictis.
Priem wil dat de vossen, wolven en jakhalzen afstammen
van Cynodictis en de eigenlijke honden van Amphicyon,
waarover ik bij de beren heb gesproken, (zie blz. 260) als van
een dier dat het gebit van een hond, maar den plantigraden
gang van een beer had. De familie der caniden zou dus een
dubbelen oorsprong hebben, en de primitieve vormen zouden
zich dus gesplitst hebben in honden, vossen en civetkatten
aan den eenen, en beren aan den anderen kant. De boeansoe
van In die, Cuon indicus, heeft nog het gebit van een civetkat.
Lydekker is het met deze theorie niet eens: hij begrijpt niet
hoe de Alopecoïden van Cynodictis en de Thooïden van Amphicyon
zouden kunnen afstammen, daar die dieren (wolven,
vossen, jakhalzen en honden) nu zooveel op elkander gelij