en Boavus uit de Dinoceras- en Coryphodon-beddingen van het
Westen. M a r s h heeft in Mei 1892 een nieuw geslacht en soort
vermeld onder den naam van Coniophis precedens uit de Ceratops-
beds van Wyoming. Verder een ander reptiel, dat hij Chamops
segnis noemt, en waarvan slechts de kaken met tanden bekend
zijn, ook uit Wyoming. Uit de korte beschrijving die M a r s h
van dit dier geeft, kan ik niet afleiden of ik dit dier hier ter
sprake moet brengen, of dat ik het bij een andere familie
van reptielen had moeten bespreken. Later zal ook dit wel
helder worden.
R o c h e b r ü n e beschreef een Bothrophis uit Sansans onder den
naam van B. Gaudryi. Een bijna volledig geraamte van een
slang uit Oeningen, door H. v o n M e y e r onder den naam van
Coluber Kargi beschreven, behoort volgens R o c h e b r ü n e tot
de viperiden.
Helagras prisciformis uit de onder-eocene lagen van Puerco
in New Mexico, is de oudste fossiele slang van Nöord-Amerika.
Alle overblijfselen van slangen, die in de pleistocene been-
derenbrecciën en in holen van Europa, Oost-Indie en Australië
gevonden zijn, behooren tot nog beden levende geslachten.
Eenige soorten, zooals de door O w e n beschrevene Palaeophis-
soorten uit Bracklesham en Sheppey, waren zeer lang van lijf,
wel 5 tot 6 meter, en dit feit schijnt te bevestigen wat reeds
meermalen is aaiigetoond, namelijk dat de temperatuur van
Europa in bet tertiaire tijdperk warmer is geweest dan tegenwoordig.
Immers, zulke groote slangen kunnen tegenwoordig
slechts in de tropische zonen léven, en niets noopt ons om
te gelooven, dat het in het verleden anders zal zijn geweest.
Vijfde a fd ee lin g . Krokodillen. Parasuchia, Mesosuchia en Eusu-
chia. In het lias Mystriosaurus. Langsnuitigen en kortsnuiti-
gen. Evolutiegeschiedenis. Belodon. Pelagosaurus. Stamboom
der krokodillen.
De krokodi l l en zijn de hoogst ontwikkelden onder de reptielen.
Van vorm gelijken zij op de hagedissen, waarmede
zij dan ook door de oude schrijvers steeds werden veree-
nigd. Latere schrijvers, zooals H uxley, hebben gewezen
op de belangrijkheid, voor de verdeeling der krokodillen in.
natuurlijke groepen, van de uitwendige, maar vooral van de
inwendige neusgaten dezer dieren, welker plaatsing en vormen
vooral bepaald worden door de min of meer groote horizontale
uitbreiding en eindelijke vereeniging der verhemelte- en
vleugel-beenderen. Huxley heeft daarom de krokodillen in
drie onderorden verdeeld, die der Parasuchia, Mesosuchia en
Eusuphia.
De oudste krokodillen komen voor in het t r i a s van Europa,
Indie en Noord-Amerika. Typische krokodillen echter, zooals
Mystriosaurus en Pelagosaurus, met aan weerszijden holle of
biconcave wervelen en mesosuche neusgaten, verschijnen als
plotseling in het lias van Duitschland, Frankrijk en Engeland.
In den jurat i jd ontstonden de geslachten Steneosaurus 1),
Teleosaurus 1 2) en vele anderen, die als onmiddellijke afstammelingen
van de krokodillen van het lias beschouwd mogen
worden. Al die l a n g s n u i t i g e krokodillen worden slechts in
zeevormingen gevonden, en waren derhalve zonder twijfel,
en wat ook door den inhoud hunner magen en door hun
koprolithen bewezen wordt, zeebewoners. Doch na afloop van
den juratijd schijnen kosmische invloeden de meeste krokodillen
gedwongen te hébben, zich aan andere voorwaarden
van bestaan aan te passen. In de wealdenformatie van Engeland
zijn overblijfselen van krokodillen, zooals Pholidosaurus, Hylaeo-
champsa en Petrosuchus, vermengd met land- en zoetwaterbe-
woners, gevonden. De anatomische kenmerken dezer laatsten
bewijzen dat zij reeds langzaam naderden tot de kor tsnui -
t igen, zooals tot het geslacht Thoracosaurus, dat in hetkrijt-
tijdperk leefde. Echte gavialen verschijnen voor het eerst in
het eoceen van Engeland, Gavialosuchus Dixoni, en verspreiden
zich vooral in de pliocene en pleistocene lagen van Oost-Indie:
nevens vele soorten van gavialen vindt men daar ook den
reusachtigen Rhamphosuchus crassidens.
De echte kortsnuitige krokodillen hebben hun oudste vertegenwoordigers
in het lithographisch kalk van Beieren en
Cirin: het zijn kleine, op hagedissen gelijkende dieren, met
1) Steneosaurus, Gr. stenos, smal, saurus, hagedis, zoo .genoemd naar den 'langen,,
smallen neus of snuit, met halfmaanvormige neusgaten aan het voorste gedeelte.
2) Teleosaurus, Gr. teleos, geheel, saurus, hagedis, is een krokodil op den heden-
daagschen gavial gelijkende, maar met twee ronde neusgaten voor aan den neus, niet
tot één opening ineen gesmolten, zooals bij den gavial.