venkaak heeft dit dier twee valsche kiezen, die tweelobbig
zijn zooals bij de apen; de hoektand is klein, en steekt nauwelijks
boven de valsche kiezen uit; de echte kiezen worden
naar achteren hoe langer hoe kleiner, en de snijtanden staan
recht in plaats van voorover, zooals bij de lemurs. De sche-
delholte is ruim; de hersenhalfronden moeten groot zijn geweest,
en het verhemelte is zeer breed, wat ook aan de
anthropomorphe apen doet denken. C o p e eindigt zijn beschrijving
van den Anaptomorphus homunculus met het volgende:
„Dit diertje is de meest op een aap gelijkende lemur die
tot heden ontdekt is, en vertegenwoordigt waarschijnlijk de
familie waarvan de echte apen en de mensch afstammen.”
V ijftie n d e a fd e e lin g . Fossiele apen waren voorheen onbekend.
In Europa en Azië reeds in tertiaire aardlagen gevonden.
Apen der Oude Wereld. Apen der Nieuwe Wereld. Hun geogra-
phische verspreiding is altijd gelijk gebleven. Cebus, Callitrix
en Protopithecus in Brazilië. Macacus eocenus de oudste aap
in Europa. Protopithecus. Mesopithecus. Dolichopithecus. Dryo-
pithecus is tot heden de meest anthropomorphe fossiele aap.
Verschil tusschen den Dryopithecus en den miocenen mensch.
Langen tijd hebben de palaeontologen gemeend, dat er geen
apen in fossielen toestand werden gevonden C u v i e r verklaarde
in zijn Discours sur les révolutions du globe, dat men
nooit een fossiel overblijfsel had gevonden, ’t welk men aan
een aap kon toeschrijven. Wel is waar, oudere schrijvers
spraken wel van fossiele apen, maar het bleek later duidelijk
dat zij zich hadden vergist. Zoo brachten D ’A r g e n v i l l e en
W a l s h tot deze familie van dieren het geraamte van een dier
met een langen staart, in het Kupferschiefer van Thüringen gevonden,
en door S w e d e n b o r g in zijn werk getiteld De Cupro
afgebeeld, doch men weet nu dat dit een geraamte is van een
reptiel. W a l s h spreekt ook van een versteenden poot van
een aap, door K u n d m a n n afgeheeld, maar dit voorwerp is
gebleken een vreemd gevormd steenbrok te zijn. En de Pa-
laeopithecus van V o ig t , aangenomen op voetsporen in het
zandsteen van Hildburghausen, is geen aap, zelfs geen-zoogdier,
want deze sporen zijn gemaakt door het Cheiroiherium,
zooals ik, daarover sprekende, boven reeds heb gezegd.
Dat er geen fossiele apen zouden bestaan, stemde volkomen
overeen met de ideeën van vele oudere natuurkundigen, betreffende
de evolutie van, het organisme in geologische tijden.
Het kwam hun zeer natuurlijk voor, dat de hoogste graad van
volmaking van de organisatie in den tertiairen tijd, zich niet
verheven had boven het type der roofdieren, zooals hij in
den juratijd niet boven de reptielen, en in nog oudere tijden
niet boven de visschen was gestegen. De vierhandigen, dichter
bij den mensch staande, moesten dus wel voor de jongste
en volkomenste schepping bewaard zijn gebleven. Doch latere
ontdekkingen bewezen weldra de onhoudbaarheid dier theorieën.
Overblijfselen van apen zijn er zoowel in Europa als in Azië
en Amerika gevonden: in Amerika in diluviale, maar in Azië
en Europa reeds in tertiaire aardlagen. Het valt niet moeielijk
overblijfselen van apen te determineeren. Hun tanden, op
een onafgebroken rij staande, meestal vier snijtanden in elke
kaak; de hoektanden op die van den mensch gelijkend; en
hun kiezen met stompe knobbels, maken dat er wel geen
vergissingen mogelijk zijn. Ook de schedel met zijn groote
schedelholte en met het groot achterhoofdsgat in het achterste
derde gedeelte; de beenderen der ledematen zoo gelijk aan
die van den mensch; de platte nagelleden der vingers, kunnen
moeielijk met die van andere orden worden verward.
Het is bekend, dat de dierkundigen de familie der apen
verdeelen in apen der Oude Wereld, Catarrhinae, en apen der
Nieuwe Wereld, Platyrrhinae. Uit de gevondene overblijfselen
in beide werelddeelen blijkt, dat die geographische verspreiding
reeds bestaan heeft sedert deze dieren op aarde zijn verschenen
: men heeft in Europa en Azië nog geen andere
resten gevonden dan die aan apen van de eerste afdeeling,
met smal neusschot, en in Amerika dan die aan apen met
breed neusschot behooren.
De eerste overblijfselen van amerikaansche apen zijn door
L ü n d in de holen van Brazilië ontdekt, en door hem Cebus
macrognathus, Callithrix primaevus en Protopithecus brasiliensis
geheeten. De laatste moet wel 4 voet hoog zijn geweest. In
het vorige jaar (1891) heeft A m e g h in o een menigte overblijfselen
van kleine apen ontdekt in het onder-tertiair (èoceen?)
van Patagonie, en die door hem onder de namen Homunculus,
Anthropops, Homocenirus en Eudiastatus zijn beschreven. Hun
18