VIJFDE HOOFDSTUK.
De zoogdieren van het verleden.
E e r s te A fd e e lin g : De voorouders der zoogdieren. Theromor-
phen en theriodonten. Monotremata, Promammalia of Hypo-
theria. Pantotheria en Allotheria. Het oudste buideldier. Zoogdieren
uit het krijt van Amerika. Buideldieren in Australië.
Het uitsterven door ouderdom van de soort.
Een beschouwing van de zoogdieren van het verleden moet,
om met orde te geschieden, zonder twijfel beginnen met de
vraag: hoe zijn er zoogdieren op aarde ontstaan? In vorige
hoofdstukken van dit boek heeft men herhaaldelijk gelegenheid
gehad op te merken, dat de palaeontologie leert hoe de eene
vorm afstamt van een anderen; hoe er dieren zijn, die in
sommigen hunner kenmerken zeer duidelijk kenmerken hunner
voorouders vertoonen. Men moet dus beginnen met de vraag
te trachten te beantwoorden: wie waren de voorvaderen der
zoogdieren ?
De reptielen van het verleden besprekende, heb ik gezegd
dat er door C o p e een orde van reptielen is gesticht, die hij
Theromorpha en later Theromora, z o o g d i e r v o rm i g e n ,
heeft genoemd, en waarvan een onderorde door O w e n den
naam heeft gekregen van Theriodontia, z o o g d i e r t a n d i -
g e n. Die namen duiden reeds aan, dat men zekere gelijkheden
of overeenkomsten tusschen deze dieren en de zoogdieren
heeft waargenomen. En zoo is het ook. Theriodonten zijn de
eenige reptielen, welker gebit uit snijtanden, hoektanden en
kiezen bestaat, zooals bij de zoogdieren. Daar tegenover staat
dat de laagste hedendaagsche zoogdieren, de Monotremata, (het
vogelbekdier en de Echidna) zeer vele reptielen-kenmerken
vertoonen: zij hebben een cloaca, waarin de eierleiders, de
pisleiders en de endeldarm inmonden. Bovendien is hun
zoogdierkarakter zeer weinig ontwikkeld: C a l d w e l l heeft bewezen,
dat het vogelbekdier eieren legt, zooals een reptiel,
dat js, eieren die men meroblastisch 1) noemt. P o u l t o n heeft
aangetoond, dat het jonge vogelbekdier echte tanden bezit,
die later atrophieeren of geabsorbeerd worden. Al deze dingen
en bovendien nog andere bijzonderheden, zooals de inrichting
van den schoudergordel en van het bekken, hebben de palae-
ontologen doen aannemen, dat de monotremen onmiddellijk
van de reptielen afstammen.
Doch, stammen dan alle zoogdieren, door de monotremen,
af van de reptielen? H u x l e y onderstelt integendeel dat
zoowel de reptielen als de zoogdieren afstammen van de
amphibieën. Volgens hem zouden de amphibieën twee takken
hebben afgegeven: de eene voor de reptielen, en de
andere voor primitieve zoogdiervormen, Promammalia of
Ilypotheria, en van dezen zouden de zoogdieren afstammen.
De zoogdieren hebben, gelijk de amphibieën, twee achterhoofds-
condyli, en de buidelbeenderen der vogelbekdieren en der buideldieren
zouden de equivalenten zijn van den epipubis of
prepubis der gestaarte amphibieën of urodelen.
H u x l e y beweert dus dat men in het opsporen van de voorvaders
der zoogdieren zekerlijk het oog moet vestigen op een
gewerveld dier, doch dat men dan alle bekende vormen van
vogels en reptielen over het hoofd moet zien, en regelrecht
gaan zoeken bij de amphibieën. F l o w e r en L y d e k jk e r ge-
looven dit ook, en vereenigen dat besluit met de belangrijke
waarnemingen van C o p e over de merkwaardige overeenkomst,
die er bestaat tusschen de uitgestorven reptielen, die hij Theromorpha
heeft genoemd, en de Monotremata. De nieuwste
waarnemingen hebben, volgens bovengenoemde geleerden,
zulk een innig verband aangetoond tusschen de zuid-afrikaanl)
M e r o b la s t is c h noemt men eieren, die een dojerblaas bevatten, wat aantoont,
dat de ontwikkeling der eieren groote overeenkomst heeft met die der reptielen, bepaaldelijk
met die der sauropsiden, en niet met die der amphibieën.