en daardoor krijgt de buitenrand een getand voorkomen. De
hoogste richels en de diepste plooien vindt men op het voorste
gedeelte van den tand. Zulke zonderlinge tanden is alles wat
men tot heden van den fossielen Ceratodus bezit, behalve een
schedel in 1886 door Stur in het Keuper van Lunz ontdekt.
Deze schedel van een Ceratodus is in 1891 door T e l l e r beschreven
onder den naam van C. Sturi. T e l l e r bewees, dat,
ofschoon de Ceratodus uit het trias zeer gelijk was aan den
thans nog in Queensland levenden C. Forsteri, er toch generieke
verschillen tusschen die beide visschen zouden bestaan ;
hij stelt voor den hedendaagschen in ’t vervolg te noemen
Epiceratodus. De naam van Neoceratodns zou zekerlijk meer
gepast zijn, doch deze naam is reeds gebruikt voor een verwante
soort in Nieuw Guinea.
In zijn Handbuch der Palaeontologie zegt Z it t e l dat men
ook een staart van een Ceratodus uit het Lettenkohlensand-
Fig . 5.
Ceratodus Forsteri.
stein van Faulenberg bij Würzburg bezit, en op zijn gezach
zegt L y d e k k e r ook, dat er een staart gevonden is in het
opper-trias van Würtemberg. Dit is echter niet waar: wel
is er een vischstaart gevonden, maar niet een Ceratodus-staart.
Ik heb het door Z i t t e l bedoelde stuk van den staart van
een fossielen visch uit het trias van Wurtemberg, dat mij
in 1879 door Prof. F. S a n d b e r g e r te Würzburg tot onderzoek
is gezonden, zorgvuldig bestudeerd. Ik heb aangetoond,
dat het een staart is van een Coelacanthus, dien ik, omdat hij
zoo groot is, C. giganteus heb genoemd. Die beschrijving met
afbeelding vindt men in Archives du musêe Teyler, 1880. Wie
die gerestaureerde staartvin ziet, zal moeten toestemmen, dat
het een Coelacanthus-staart is, vooral als men daarbij het
volgende in acht neemt: De eenige thans nog levende vertegenwoordiger
van het geslacht Ceratodus is de C. Forsteri
K r e e f t , de barramunda van Queensland, een visch die in den
laatsten tijd in bijna elk werk over de natuurlijke historie
wordt besproken. Deze visch heeft een zeer laag gespeciali-
seerden staart, een staart die door de geleerden een diphy-
c erke staart (zie fig. 8) wordt genoemd, dat is waarin de wervel-
Fig.. 1
Staart van Coelacanthus giganteus. -jL, nat. grootte.
a het steenbrok. b restauratie van de vinstralen. c restauratie van het uiteinde der staartvin.
kolom dun uitloopt, en niet, zooals in den hooger gespecialiseer-
dèn homoc er ke n staart .(zie fig* 10), een waaiervormige
steunplaat voor de vinstralen vormt, en ook niet zich naar
boven ombuigt, zooals in Fig. r.
den h e t e r o c e r k e n
staart (zie fig. 9). De Ceratodus
heeft derhalve
een staart die op een
zeer lagen trap van ontwikkeling
staat. Doch de
door mij onderzochte
staart van den Coelacan- Staart ™n Coelacanthus harlemensis.
thus giganteus (de vermeende Ceratodus-staart) (zie fig. 6) is een
2