Oxford bewaart men een schouderblad van 1,35 m. lengte,
een daarbij behoorend opperarmbeen van 1,25 m. lengte, en
een in doorsnede driekantige ellepijp, die 1 m. lang is, en een
dijbeen van 1,7 m. lengte. Tijdens het leven zal de C.oxoniensis
12 m. lang en 3 m. hoog zijn geweest: de dikke voorpooten
zijn niet veel korter dan de achterpooten, en het geheele dier
geleek meer op een reptiel dan op een vogel. Van dezen
geweldigen dinosauriër werden reeds in 1825 eenige wervelen
en andere beenderen gevonden, en door hun overeenkomst
met walvischbeenderen door Owen Cetiosaurus genoemd, en
aanvankelijk bij de krokodillen gesteld. Later noemde Owen
dit dier Cardiodon, omdat de tanden de gedaanten hebben
van een hart, kardia.
Ook Diplodocus longus was een dinosauriër van 40 tot 50
voet lengte, en is gevonden m het opper-jura van Canon City
in Colorado. Dit dier had een van achteren smallen en van
voren verbreeden schedel. In de bovenkaak zaten 26 cylinder-
vormige, dunne tanden, met zeer langen wortel in zeer
ondiepe tandkassen, zoodat zij gemakkelijk uitvielen, doch
onder eiken tand zat een wisseltand verscholen, die terstond
de plaats van den verlorene kon vervangen. Die tanden be-
wijzen dat de Diplodocus een plantenetend dier was, dat waarschijnlijk
aan sappige planten de voorkeur gaf, en vrij zeker
in het water leefde, zooals zijn uitwendige neusgaten aantoonen.
Daarom is de eerste gevondene soort dan ook D. Igcustris
genoemd, van het Lat. lacus, een meer.
De groep der Stegosauria bevat dinosauren, die in ’t algemeen
kleiner waren dan de sauropoden: allen hadden een
min of meer beenig huidharnas. Een van de best bewaard
geblevenen en best beschrevenen is Qmosaurus armatus uit het
Kimmeridge-leem van Swindon. Anthodon serrarius uit Zuid-
Afrika gelijkt in zijn gebit volkomen op de amerikaansche
soorten. Een zeer belangwekkend lid van deze groep is
Struthiosaurus, waarschijnlijk identisch met Danubiosaurus en
Crataeomm. Ofschoon men slechts enkele beenderen en huidschilden
bezit, weet men toch dat die huidschilden met hoorns
of hoornachtige stekels waren gewapend, volgens Seeley :
exactly like the horn-core of an ox. In 1889 vond men in de
Laramie-vorming ') van Montana een volkomen exemplaar
van dit dier, en daardoor zag men dat sommigen van die
hoornpitten, zoo niet allen, paarsgewijze op de schedelbeen-
deren zaten. Dit exemplaar is Ceratops montanus geheeten.
Tot deze groep der stegosauren behooren ook Palaeoscincus
uit het. krijt; Priconodon, in 1888 in.de Potomac-vorming
gevonden; Dystrophaeus uit het trias van Avizona, en Euscelo-
saurus uit het trias van Zuid-Afrika. Hiertoe behoort ook de
uitgestorvene dinosauriër uit Colorado, in 1891 door M a r s h
beschreven als Stegosaurus ungalatus. Zie fig. 23 op blz. 106.
Deze plantenetende dinosauriër was 10 meter lang, en, hoewel
zeker veelal op vier pooten loopende, bewijzen toch zijn krachtig
achterstel en lange achterpooten, dat hij ook, even als vele
andere dinosauren, op twee pooten, steunende op zijn staart, zich
kon bewegen. De kleine lange kop was met een hoornachtig
schild bedekt, en had van voren een hoornachtigen snavel. De
tanden waren klein en plat, met een gladde kroon, en bewezen
dat het voedsel van dit dier uit zachte, sappige plantendeelen
bestond. De voorpoot had vijf en de achterpoot drie teenen,
en de nagellèden waren met hoeven bedekt. Deze Stegosaurus
was, even als zijn geslachtgenooten, de S. armatus, S. stenops
en S. duplex, bekleed met een sterk huidharnas. Merkwaardig
is een reeks van vertikaal staande beenplaten, geplaatst van
den kop over den rug tot twee derden van den staart. Men zou
nooit vermoed hebben, dat deze platen zóó geplaatst waren
geweest, indien het geluk niet had gewild, dat men een volledig
geraamte van dit dier had gevonden, met alle beenderen
en huidplaten in den natuurlijken stand en verhoudingen.
Op het onderste gedeelte van den staart stonden vier paar
lange en sterke stekels, en waarschijnlijk bevonden er zich ook
zulke stekels aan de onderzijde van den staart, doch dit is
niet zeker, en daarom zijn zij op de afbeelding niet voorgesteld.
Al die platen en stekels waren, toen het dier leefde, bekleed
en beschermd door een dikke hoornachtige huid. Het
bestaan van zulk een kleed wordt duidelijk bewezen door de
adergroeven en spierindruksels, die men op de platen en stei)
Laramie, naam van een aardlaag tot het opperkrijt behoorende, aan de oostelijke
hellingen der Rocky Mountains in Dakota en Montana, uit zoet- of brak-water-
bezinksels bestaande, vooral beroemd door do overblijfselen van Dinosauren, door Marsh
daarin gevonden.