
hare larven van tijd tot tijd, speciaal in- Frankrijk, hebben aangerigt.
Guérin-H éneville verhaalt daaromtrent curieuse bijzonderheden, die
gedeeltelijk ook bij Duponchel in zijn Supplément au tome IV voorkomen.
In 1786 veroorzaakten de rupsen van Pyralis vitana Bosc (Tortrix
pilleriana W. V., zijnde de identiteit genoegzaam bewezen) enorme
schade aan de wijnstokken te Argenteuil, die zich van tijd tot tijd
in meerdere of mindere mate, ook in andere wijndistricten van Frankrijk
herhaalden. Voornamelijk is dit ook in 1837 het geval geweest,
daar in dat jaar de Heer Delahante, een der grootste grondeigenaren
van Macon, in zijne wijnbergen du Bots de VOise, groot 120
hectares door al zijne vignerons gedurende elf dagen 1,134,000 groepjes
eijeren deed opzamelen, welke tegen een gemiddeld getal van 60
eijeren per stuk, 68,040,000 eijeren voorstelden.
Reeds in 1782, 1786 en 1787 zijn door Walokenaer, Bosc en
R oberjot middelen aangewezen om dit insect te verdelgen, terwijl
in 1837 Aüdoüin door het Fransehe gouvernement gemagtigd werd om
wetenschappelijke nasporingen in _het w erk te stellen en afdoende
middelen te r uitroeijing aan te wijzen. Als zoodanig is door velen
met hem aangeraden, om de bladen, waarop de wijfjes de eijeren
gelegd hadden, af te plukken, hetgeen vrij 'gemakkelijk te doen was,
daar de eijeren witachtig groen tegen h et blad zelf afsteken; vervolgens
ook het vernietigen der bladen die door de jonge ru p sen -
waren bijeengesponnen, en waarin later ook de poppen te vinden zijn.
Het komt mij echter voor, dat al die maatregelen; ook de hier
genoemden even onvolkomen, gebrekkig en weinig afdoende zijn als
die*, welke meestal ter wering van overvloedig voorkomende insëcten-
soorten worden voorgeschreven, daar de natuur zelve het tijdelijk
verbroken evenwigt herstelt, en tegelijk met de overweldigers een
aantal vijanden doet optreden, die het te groote aantal wijzigen: als
zoodanig deelt Aüdoüin 23 soorten mede, die onze Tortrix in hare
verschillende ontwikkelings-toestanden beoorlogen als: 2 Coleoptera,
1 Neuropteron, 16 Hjmenoptera, 2 Diptera, 1 Orthopteron en 1
Arachnide.
Als parasiet verkreeg ik uit de poppen alleen een Tryphon, volgens
Dr. Snellen van Vollenhoven het naast verwant aan Holmgren’s
Ckorinaeus fmebris Grav.
De vlinders leggen kort na het uitkomen en de paring hare eijeren,
waaromtren t Aüdoüin mededeelt dat daa ruit n a 15 tot 20 dagen de ru p sen
te voorschijn komen, die zich dadelijk zonder voedsel te nemen
zouden verbergen in de spleten van den wijnstok, len einde aldaar te
overwinteren. Duméril verhaa lt d at de jonge rupsen aanvankelijk
slechts het parenchym der bladen nuttigen, zonder evenwel veel te
groeijen en dat ze bij de eerste najaarskoude ;zich vereenigen en een
spinsel vervaardigen in en tusschen de schors, en eerst in h et voorja
a r weder te voorschijn komen als- de wijnstok begint u it te loop cm.
Met het doel om ook deze waarneming na te gaan, heb ik een
tiental mann. en vrouw, vlinders van mijne kweekerij van 1866 bij elkander
geplaatst in een groot glas, waarin ik op vochtig zand een aantal
wijngaardbladen en toppen had ingeplant ten einde de gelijkenis op
een' Argenteuilschen wijnberg zoo treffend mogelijk te maken.
Ofschoon mijne vlinders volmaakt gezond en goed ontwikkeld
warén, eh ik ze geruimen tijd op verschillende tijden, zoowel 's morgens
vroeg als over dag, en zoowel *s avonds als ook des nachts heb
gadegeslagen, heb ik tot mijn leedwezen geene copulatie kunnen
waarnemen.
Ik kan dus niet bepalen of de eijeren die ik toen binnen eenige
dagen op de - bladen vond, en waarnaar de afbeelding zie fig. £0,aa
vervaardigd is (*) bevrucht zijn geweest, en vermoed dat dit niet het
geval was, daar die na verloop van eenigen tijd geheel zijn ingedroogd.
Ik heb evenwel dit jaar (1867) de proefneming herhaald en wederom
een mannetje en eenige v r o u w elijke vlinders bij elkander geplaatst; de eijeren
die ik verkreeg, waren volmaakt gelijk aan die van het vorige jaar, en
ofschoon ik ook ditmaal geene paring waarnam, is het mij echter gebleken
dat de laatste eijeren wel degelijk bevruchi zijn geweest, aangezien
ik in het begin van Augustus een aantal jonge rupsjes bij de
ledige eijerschalen waarnam, die ik tot mijn leedwezen achtervolgens
weder uit het oog verloren heb, ,daar ze vermoedelijk door het fijne
gaas, waarmede het glas bedekt was, ontsnapt zijn;, althans ik heb ze
niet kunnen wedervinden. Overigens kwamen de eijeren uit mijnen
kunstwijngaard zeer goed overeen met de beschrijving van Guérin-
Méneville; ze waren in eene dunne laag op de oppervlakte der bladen
gelegd, en met eene gladde, lijmachtige, oogenschijnlijk zachte, ligt-
groene stof overdekt.
Opmerkelijk is het dat dit insect; hetwelk in Frankrijk als eene
(*) Vergroot voorgesteld bij b.