
is bij geene twee exemplaren geheel gelijk en verschilt zelfs dikwijls
op de wederzijdsehe vleugels van dezelfden vlinder. Tusschen den
tweeden dwarsband en -do vleugelpunl, die donkerbruin of zwart
ingevuld i s , slaan twee donkere halve-maan-vormige vlekjes en
langs don buitenrand voor de franjes duidelijke zwarte stippen.
Franjes bij de wijfjes-lichtgrijs, ro n d d e vleugelpunl, door hel
midden en aan den vleugelhoek waar zij brèeder uitloopen, bruinzwart
; bij de mannen, donkerder en hef bruine geheel zwart.
Achtervleugels aschgrauw donkerder aan de punten. Franjes door
een smal bruingeel lijnlje van den vleugel afgescheiden en van de
kleur van dezen dus donkerder dan die der voorvleugels (verg.
fig. 1 0 -1 1 ).
Onderkant van alle'vleugels glanzend bruingrauw, aan de pun en
het donkerst, op de voorvleugels met witte vlekjes langs den voorrand
en soms met eene flauwe doorschijning-der bovenleekening; de
tippen van de grauwe franjes aldaar wit, op de achtervleugels lichtgrijs.
Onderkant van hel lijf grijs en veel lichter dan die der vleugels,
Tusschen een vijftigtal exemplaren welke ik vergeleek, was geen
noemenswaardig verschil; slechts bij' enkelen bleef de eerste dwarsband
iets onder den vleugelrand, terwijl bij drie, de tweede-.dwarsband
in het midden gebroken was.
De seksen zijn gemakkelijk kenbaar aan den legbuis der wijfjes
en het gepluimde achterlijf der mannen: ook is bij deze' laalsten
de ' kleur der leckeningcn en die der achtervleugels gewoonlijk
donkerder.
De rupsen d ie .ik , gelijk gemeld is, op Meidoorn vond., leven
ook, volgens Ko p p e n, (door Tkeitsciike aangehaald), op peeron-
boomen. Zij verpopten zich, zoowel binnen als buiten, van den 29‘"°
Mei lot den 7J“ Juni. De poppen hangen zonder eenig afzonderlijk
spinsel, vrij in het web, steeds met den kop naar omlaag en leverden
ook buiten reeds vlinders op den 1 3 1"“ Juni en volgende dagen.
Van eene tweede generatie ontdekte ik geen spoor.
Omtrent de eijeren kan ik alleen mcdedeelen dat mijne vlinders
er enkelen legden die langwerpig rond, geribt en van eene gele.
kleur waren, welke van sommigen later rood werd. Daar zij echter
niet bevrucht waren en hun spoedig indroogcn mij gevaar deed
loopcn van ook den vorm niet juist te zullen treffen, achtte ik hel
geraden er geene afbeelding van te geven. -■