
VERBETERINGEN EN BIJVOEGSELEN.
Plaat 47, Fig. 1—8.
Op de beide laatste platen van het achtste deel der eerste serie
gaven wij eenige verbeteringen van figuren in de zeven vorige deelen
voorhanden en in d e n tex t, daarbij behoorende, eenige ophelderingen
en bijvoegsels tot vroegere beschrijvingen.
Het scheen toen dat die wijze van handelen bij de inteekenaars
op het werk werd goedgekeurd, waaruit wij aanleiding nemen om
nu vier dergelijke platen met text het onderhavige deel te laten
besluiten. Wal men hier ontvangt, is uit de portefeuilles van den
Heer de Roo v a n W estmaas en den redacteur. Beiden zouden nog
meer hebben kunnen leveren en ook van eene andere hand werd
ons aanbieding van verbeterde teekeningen gedaan; voorshands echter
meenden wij niet meer dan 4 platen aan deze bijvoegselen te mogen
wijden.
A ch e rontia A trop os L. In het derde deel biedt ons Plaat 26
twee afbeeldingen aan van volwassen rupsen dezer soort, wier kleur
groen was; op Plaat 42 van het vijfde deel ziet men vier figuren,
rupsen voorstellende van verschillenden leeftijd, misschien wel eene
en dezelfde rups, ’t geen echter uit den text niet met voldoende
zekerheid blijkt. De beide kleineren zijn geel met schuine paarse
strepen in de zijden der ringen van het achterlijf; de beide grooteren
zijn bruinzwart met witte stipjes en de drie voorste ringen vaal
met eene breede ruggestreep. Onze fig. 1 biedt eene nog zeldzamer
en voorzeker ook fraaijere verscheidenheid der rups aan, gevonden
bij Noordwijk en mij toegezonden door mijn’ hooggeachten, in natuur
en kunst zooveel belang stellenden vriend, den Heer Vers ter van
W dlv erhors t.
De kop van dit dier was vuilwit met wijderzijds twee fijne en
een dikkere langsstreep; de drie voorste ringen waren wit met
chocolaadbruine versiersels en het overige was als eene slangenhuid
uit verschillende lichtgrauwe, groenachtige, geelachtige en paarse
tinten gekleurd en daarbij olieachtig glanzig, zopdat het bijna met
het peusecl niet was terug te geven.
Uit deze fraaije rups kwam een zeer groote en gave vlinder te
voorschijn, die evenwel in kleur volstrekt niet van den type verschilde;
het moge hier herinnerd worden dat ook‘de beide vlinders
uit Sepp’s zwarte rupsen niets afwijkends vertoonden. V.
Sphinx iiigu s tr i L. Tabel 3 der Nachtvlinders van ’t Eerste
Gezin der Eerste Bende, Deel I , biedt ons twee alleruitmuntendst
geteekende Idguster-rupsen aan, de eene bijna, de andere geheel
volwassen, heiden glad van huid. Op den 9 lw September 1869 vond
ik in mijn’ tuin op een Sneeuwbal of Geldersche balroos een klein
rupsje, dat ofschoon het zeer op eene rups dier soort geleek, zoo
sterk met lichtgeele, stekelachlige wratjes bezet was, dat ik begon
te twijfelen of het wel eene Liguster-rups was en het in huis nam
om het op te kweeken. Den 1 2'" daaraanvolgenden had ik tijd het
af te teekenen, doch vond het toen, tot mijne spijt, juist verveld
en minder doornachtig dan het geweest was; ik twijfelde toen niet
langer aan de identiteit en maakte alleen met behulp der loupe eene
potloodschets, waarnaar onze beide figuren 2 en 3 vervaardigd zijn.
Niet alleen scheen het diertje minder stekelachtig, maar het had
ook een ornament verloren, want toen ik het op den heester zag,
had het aan wederzijde over de drie voorste ringen boven de poolen
een bandje van witte stippen. Nu was de kleur zeer licht groen;
in de zijden waren schuine witte strepen en daartegen aan een zeer
klein en smal paars streepje. Er was eene menigte witte doorntjes
op den kop te zien; de stigmata waren oranje. De hoorn was
glanzig, sterk gedoomd, bij a (zie fig. 3) feuillemorte, bij b ze e r
donkerbruin en aan de spits bij c roodbruin. De basis der buik-
pooten zweemde naar het paarse.