
122
half April onveranderd liggen, telkenmale het spinsel, wanneer het
geopend was, herstellende.
Omstreeks half April verpopte de eerste en den twintigsten Mei
de laatste.
De pop is fraai kastanjebruin en heeft op het eenigzins stomp toe-
loopende staarteinde vier haartjes, waarvan de beide middelsten de
langsten zijn. Op iederen ring vertoont zich op de rugzijde eene rij
doorntjes of weêrhaakjes. De pop van den twintigsten Mei leverde
den derden Juni des voormiddags den vlinder. In het algemeen werden
de vlinders in den voor- of namiddag geboren.
Volgens F ischer von R öslerstamm blijft de vlinder tot den anderen
dag zitten en brengt dan eenige uren in copulatie dopr.
Hoewel ik zelf, zoowel als mijne vrienden, in der tijd vele exemplaren
heb opgekweekt en gevangen, zijn ons geene afwijkingen van
belang voorgekomen; het eene moge iets lichter dan het andere geweest
zijn, maar daartoe bepaalde zich dan ook het verschil, zoodat
ik reden heb te vermoeden, dat de soort hier typisch is zooals zij op
de bij gevoegde plaat is voorgesteld.
De kleurschakering en beteekening der bovenvleugels is te zeer
samengesteld om haar juist te beschrijven. Beter dan eenige beschrijving
geeft dan ook de afbeelding eene voorstelling daarvan. Kenmerkend
is de onregelmatig vierhoekige witte vlek ongeveer op de
helft van den onderrand, welke witte vlek weder door eene blauwe
of bruinachtige van eene meer naar buiten en iets hooger staande
geelachtige vlek is gescheiden.
De ondervleugels zijn min of meer donker soms bij de mannetjes een
weinig gewaterd (fig. 6). De franje is, behalve aan de punt der
boven vleugels bruinachtig geel, even als de sprieten. Kop en borst
zijn donkerder dan het achterlijf. Aan de onderzijde is de kleur
grauwachtig. Deze soort komt door geheel Duitschland en Zuidelijk
Europa voor. De Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland (I
N°. 675 en III p. 81 NQ. 124) bevatten opgaven omtrent haar voorkomen
hier te lande.
Haarlem 1866. H. W. Jr.