
S.II. P. II
S.v.V. adviv. del-
PTEROPHORUS LITHODACTYLUS, Tr.
aan de middenscheenen de beschreven bosjes schubben geplaatst zijn.
Eeue vergroote afbeelding van een* middenpoot ziet men bij fig. 10.
Het achterlijf is dun, bij de mannetjes wat langer dan de eerste veder
der achtervleugels, bij de wijfjes even lang als deze.. Het uiteinde vertoont
zich bij .de wijfjes als bij fig. 8, bij de andere sekse gelijk bij
fig. 9 is voorgesteld, de staartkleppen buiten' de pluim uitstekende,
terwijl de verdikking op den rug voor de punt bij de .wijfjes door be-
schubbing wordt gevormd. De kleur van het achterlijf is overigens
bruinachtig wit, tegen de punt bleekbruin bestoven.
De vliegtijd van den vlinder schijnt zich tot in Aug. toe uit te
strekken, doch of er nog eene generatie voorkomt en hoe deze soort
den winter doorbrengt, is mij niet bekend. De lithodactylus van
Tkbitschke zijn de bonter geteekendé exemplaren, zijne Septodactylus
de meer eenkleurige. De afbeelding bij HEimicH-ScHaïEEB is goed;
mijsne exemplaren hebben echter geen van allen zulk eene scherpwitte
franjelijn als bij hem. Als voedsel der rups wordt door Zeller. nog
Inula salici/olia genoemd. Fterophorus lithodactylm, die, blijkens de
Bouwstoffen, deel Hl, p. 310. No. 11, in ons land tot dusverre slechts
eens bij Katwijk was gevonden, komt ook voor in Engeland, Zweden,
Duitschland en Rusland.
P. C. T. Snellen.
Fig. 1 . Do rups op een takje Inula.
„ 2. Een ligchaamssegment van boven, vergroot.
, 3. De laatste ringen, vergroot.
, 4. Een middenpoot, sterker vergroot.
„ 5. De pop, vergroot.
u 6. Een vrouwelijke vlinder. „ 7. Een mannelijke vlinder, vergroot.
„ 8. Het achterlijf van het wijfje, op zijde.
t 9. * // u w mannetje, op zijde.
„ 10. Een middenpoot, vergroot.