
löber een man; uil n°. 3 , die den 1G'"n Augustus verpopte, d'en
25""° Oktober een wijlje.
N°. k was den 20"'" Juni, toen ik haar vond, meer dan half volwassen,
lichtgeel van kleur met bruinen kop, zeer bleek halsschild
en bijna witte voorpooten. Deze verpopte den 10"° Augustus en
kwam, den 20'““ Oktober, als een mannelijke vlinder te voorschijn.
Na deze uitkomsten achtte ik een verder onderzoek overbodig,
daar mij nu gebleken w a s:
1°. dat de zoogenaamde kolfvormige (« kolbige») pooten niet alleen
aan de mannelijke rupsen, maar aan die van beide seksen gemeen zijn.
2°. dat de kleur afhangt van den leeftijd en ook eenigzins van
den meer of minder verschen toestand van het voedsel
3 . dat de rupsen van beide seksen, in hare jeugd, allen zwarte,
koppen, halsschilden en voorpooten hebben, doch dat deze, ook
bij allen, later bruin worden en ten slotte geheel verbleeken.
d°. dat, wel is waar, bij enkele rupsen genoemde deelen langer
hunne eerste kleur behouden, doch dat niettemin geene'enkele
mijner rupsen, ook_niet de mannelijke, gelijktijdig een zwarten kop
en witachlig halsschild had, hetgeen volgens Frederike Lienig tol
de kenmerken dezer kunne zou behooren.
Uit een ander volgt dat, zoo er al eenig verschil tusschen beide
seksen mogen te.ontdekken zijn, dit toch slechts gedurende weinige
dagen zal kunnen waargenomen worden en dat er dus, om den.
duur daarvan met juistheid te bepalen,-eene nauwkeurige vergelijking
zoude moeten ingesteld worden tusschen rupsen niet alleen van
denzelfden leeftijd, maar ook van gelijken groei, hetgeen bij deze
soort, die zeer ongelijk vervelt, bijna niet doenlijk zoude wezen
en daarbij weinig belangrijks opleveren. Ik betwijfel dan ook zeer
of de Zweedsche schrijfster alle deze omstandigheden in aanmerking
genomen heeft en durf, vooral bij het onnauwkeurige dat in hare
geheele beschrijving doorstraalt, gerust aannemen dat zij eene
valsche gevolgtrekking gemaakt heeft, ontslaan door het vergelijken
van rupsen van verschillende leeftijd. Even als de. rupsen van
F a g e lla en S a lic eU a vervaardigt zich deze, door de bladeren met
eenig spinsel op of aan elkander te hechten, eene verblijfplaats,
welke zij niet verlaat alvorens het voedsel nagenoeg geheel verdord
is. Ook groeijen de rupsen, wanneer zij vroeg in het voorjaar
geboren worden, zeer langzaam en zal eene kweeking die eene maand
later is aangevangen, dikwijls even spoedig de vlinders opleveren.
Het groote. verschil tusschen de,vlinders van beide seksen maakt
eene afzonderlijke beschrijving noodig. Wij beginnen daartoe met
den man (verg; iig. 9 ) . /
De vlucht van dezen bedraagt gewoonlijk 2,5 Ned. duim. De op
een vrij dik grondstuk ingeplante sprieten bestaan uit een vijftigtal
leedjes en zijn Op de bovenzijde licht' geelbruin beschubd, aan
den onderkant zwart en bezet met vrij lange zwarte haartjes, die in
bosjes tusschen de leden uilkomen; zij wijken eenigzins )af van al
de tot op heden door mij onderzochte viindersprieten, waarom ik
het niet onbelangrijk heb geacht enkele leden zeer sterk vergroot
en van twéé, zijden bezien, benevens ook iflèn kop, bij fig. 12«-14
af te beelden. Kop en thorax zijn van de kleur der voorvleugels;
palpen bruin, donkerbruin gevlekt met kort, iets donkerder, bovenlid
en gele spits. Het achterlijf is grauw met lichtbruine inkervingen,
lichte haartjes- en een bruin staartpluimpje. De voor- en middel-
pooten zijn op de bovenzijde bruinBicht gevlekt, op de onderzijde
lichtbruin, dè laatste met een paar sporen. De achterpooten zijn lang,
lichtbruin met twee paar sporen; allen met bruin gevlekte tarsen
die het lichtst op de achterbeenen zijn. Voorvleugels grijsachtig
bruin, met het eerste | gedeelte, waarin zich één soms twee zwarte
stippen bevinden, lichter dan het volgende J en van dit door een
schuins naar den vleugelhoek loopend bandje afgescheiden. Onder
het midden van den voorrand is de kleur zeer licht grijs door
eenige donkere vlekjes afgebroken, terwijl in het midden van den
vleugel een lange witte veeg loopt, welke kleur zich soms ook vertoont
langs de vrij duidelijk zichtbare aderen aan de vleugelpunt.
Franjes niet lang, licht bruin, zwart gevlekt. Achtervleugels bruingrijs
met donkere randen, lichtere franjes en duidelijken aderloop.
Onderkant der voorvleugels glanzend licht geelbruin, donkerder
van het laatste ^ met lichten voorrand en donker bruine vlekjes
in de franjes. Achtervleugels«aldaar zeer licht geelbruin met donkerder
rand voor de eveneens gekleurde franjes.
Hel wijfje heeft puntige laneetvormig toeloopende voorvleugels
van de lengte des lichaams, vrij dikke; wit en zwart gevlekte en op een
zwart grondstuk ingeplante haarvormige sprieten,/, grijze donkerbruin
gevlekte palpen met lichte spits. De voor- en middelpooten
zijn grijs, bruin gevlekt de kaatsten met één paar sporen; de ach