
nog van eene menigte anderen voor lief neemt en het dus in dat op-
zigt overeenkomt met. dat van Laevigma, Xylosteanci en van een aantal
andere bladrollers, die eveneens, te regt, onder de polyplmgen kunnen
gerangschikt worden. Hoe algemeen echter de meeste soorten dezer
afdeeling bekend, en hoe dikwijls zij ook mogen beschreven en afgebeeld
zijn, blijft er toch, vooral wat den toestand aangaat, waarin zij overwinteren
en het getal generatiën waarin zij voorkomen, nog menig punt
ter opheldering overig. Ook bij ons diertje is dit het geval en hoewel
al de door mij geraadpleegde schrijvers de rups in Mei en Junij en den
vlinder in Julij plaatsen en dus slechts op èene enkele generatie doelen,
komt het mij toch niet geheel onwaarschijnlijk voor dat er eene
tweede zal bestaan. Mijn vermoeden dienaangaande is vooral gegrond op
de omstandigheid dat ik eens eene volwassene rups dezer soort den
5d6n Mei op een' perenboom vond en daaruit den vlinder op den 16*”
dier maand verkreeg, terwijl ik zeer dikwijls nog rupsen in het laatst
van Julij aantrof, die de vlinders in Augustus opleverden. Heeft nu
de eerste rups overwinterd of ontwikkelde zij zich vroegtijdig uit
eijeren, die reeds in het najaar gelegd waren? Zie daar eene vraag
die ik niet met zekerheid kan beantwoorden, hoewel toch een dezer
beide gevallen meer aannemelijk is dan de veronderstelling dat de pop
of wel de vlinder zoude overwinterd hebben, daar men dan den laat-
sten des winters of reeds vroeg in April zoude moeten aantreffen, hetgeen,
voor zoo verre ik ten minste weet, nimmer geschiedt.
De rups (fig. 1.) is 2 a 2,5 Ned. duim lang. Zij heeft een platach-
tigen glanzig bruin-groenen kop, aan wederzijde van welken zich
eene zwarte stip yertoont. Het nekschild is glanzig, donkergroen
e n ‘somtijds bruin gestipt, het ligchaam groen met donker grasgroen
ruggevat, lichte knobbeltjes, lichtgele inkervingen en licht groenachtige
haartjes, terwijl nog dikwijls op het 8Bt0 lid èene bruinachtige en
op het 12de een zwartachtige vlek doorschijnt. De pooten zijn groen;
■ de zijden en de buik iets lichter dan de grondkleur.
Zoo men nu deze beschrijving en diender rups van Gorylma met elkander
vergelijkt, zal men daar tusschen geen ander verschil dan alleen
in het nekschild ontdekken, dat bij de laatste meestal sterker ge-
teekend is; echter geloof ik niet, dat dit kenmerk als standvastig kan
aangenomen worden, daar ook, in dit opzigt, sommige exemplaren
van beide soorten zoo zeer overeenkomen dat zij werkelijk niet te
onderscheiden zijn, en het mij zelfs gebeurde dat ik uit twee rupsen, die
ik, na een naauwkeurig onderzoek, stellig voor eene en dezelfde soort
meende te moeten houden, eene Tortrix heparma en eene T. corylana
verkreeg.
De pop (fig. 2.)- is bruin met donkere vleugelscheeden en aan het
laatste lid, dat in een dun steeltje uitloopt, met acht fijne krulletjes of
haakjes bezet (fig. 3.)
De vlinders (fig. '4 en 5) verschillen veel in grootte, doch hebben
meestal eene vlugt tusschen 3 en 2,5 Ned. duim. De kop en pal-
pen zijn van de kleur der bovenvleugels, maar veel lichter aan den
onderkant, de sprieten lichtbruin. Het achterlijf is graauw met de
kleur der bovenvleugels betint. De voorpooten zijn grijs, aan de voeten
geel gevlekt; de achterpooten lichtgrijs en met Sporen voorzien.
De aan den voorrand, bij de vleugelspits, sterk ingebogen bovenvleugels
zijn netvormig geteekend en doorloopen de verschillende nuancen
tusschen leverkleurig- en donker roodbruin. Aan den wortel
bevindt zich een donkerbruin veldje, terwijl het midden van den vleugel
door een eveneens gekleurden, aan de binnenzijde iets ingebogen
en breed naar beneden uitloopenden band, in eene schuine, buitenwaarts
gekeerde rigting, doorsneden wordt. Achter dezen, volgt aan
den voorrand nog een donker vlekje. De randlijn voor de franjes en
het eerste gedeelte van dezen zijn donkerbruin, verder lichter van kleur.
De ondervleugels zijn grijs, aan den bovenrand en aan de franjes
lichtgeel; de franjes zelven eerst donkergrijs, vervolgens lichtgeel.
De onderzijde der bovenvleugels is geelachtig grijs, in het midden
zwartachtig, geel aan de buitenranden en donkerbruin voor de franjes;
die der ondervleugels is lichtgeel, bruinachtig aan . den vleugelhoek,
waar zich meestal eenige donkerbruine vlekjes vertoonen. De onderzijde
van het ligchaam is van de kleur der ondervleugels.
Gelijk ik dit reeds boven aanmerkte, komt de rups in het begin
van Mei en nog in Julij in de opgerolde bladeren van verschillende
boomsoorten voor, waarin zij ook in een licht spinsel tot pop verandert,
waaruit de vlinder ongeveer 14 dagen later (bij zeer warm weder
somtijds nog vroeger) te voorschijn komt.
Volgens Teeitschke heeft het voedsel der rupsen invloed op de
kleur der vlinders en zouden de met eikenbladeren gevoeden de donkerste
exemplaren opleveren. Ik vond dit in zoo verre bevestigd,
dat ik uit rupsen, die ik op eiken vond, meermalen vlinders verkreeg
die zeer na bij de door Hubotse afgebeelde donkere Carpmiana kwa