
nog allen van dezelfde kleur waren. Op den ö ^ -Ju n i bedroeg de
groote ,5 Ned. duim en doorliep de kleur de tinten van groen,
en grijsachtig tot bruin met eene menigte van fijne witte langs-
1 Ontjes doorsneden. De kop was licht grijs met zwarte stipjes, het
eerste hd wit, hoornachtig; de voorpooten waren licht bruin, donker
bruin gevlekt en de zijden geteekend met eenen breeden gelen band
met bruine, tusschen de ringen afgebroken vlekken. Na de vierde vervening,
op den 15a'° Juni, waren mijne rupsen, met uitzondering
van eene enkele die steeds groen bleef, allen van eene groenachtig-
bruine of geheel bruine kleur. Ik beschreef haar toen als volgt:
Kop bruin; eerste lid weinig of niet lichter dan de grondkleur;
ruggelijn flauw, bruin en dubbel; aan beide zijden eene dubbelf?
donkerbruine langslijn, waarop, in een bijna gelijk vierkant, de
gewone stippen die zwart zijn, waardoor de rug, dikwijls als het
ware, in lichtere vierkanten afgedeeld is ; vervolgens eene smalle
strook der grondkleur en eindelijk een golvende gele band, waarin
zich zeer duidelijk van het vierde-tot het achtste lid -, schuin loopende
hoekige vlekken vertoonen., hoedanigen men soms, doch veel flauwer,
ook op de a n d e r r td e n ziet. Buikyeld lichtbruin, in het midden
door twee zwarte strepen, waartusschen de kleur lichter isv doorgedeeld,
en met enkele zwarte stippen op de leden. Stigmaten
zwart, licht omzoomd. De groene rups had de teekening van vroeger
behouden, de gewone stippen waren donkerbruin, alsmede de vlekken
in den gelen band, die aan den bovenkant bruin afgezet was. ' =
Stigmaten bruin, donker omzoomd. Buik oranjekleurig bruingroen
door twee zwarte lijnen gedeeld (zie fig. 2 tot en met 8). ' -
Een bewijs voor de soms sterke afwisseling dezer soort levert
eene der vijf door Hübner afgebeelde rupsen op, die hoewel bruin
als de anderen, met eene zeer breede ruggeteekening voorzien is, :
Mijne rupsen begonnen zich, den 19a*° Juni, gedeeltelijk boven op
het zand, gedeeltelijk even daar onder en dan in zeer luchtige,
licht grijze spinsels te verpoppen.
De pop (fig. 9) is dik, één Ned. duim lang, glanzig bruin, met
wat groenachtiger scheeden en aan de punt van een langen steel
voorzien, waaraan zich twee zonderling gevormde haakjes bevinden
die zeer licht afbreken, daar slechts twee mijner poppen die ongeschonden
bezaten. Bij zeer sterke vergrooting, vertoonden zich
deze haakjes, die bruin met doorschijnende punten waren, als een
paar voeten welke bij de eene pop regelmatig geplaatst, bij de andere
echter, naar elkander toegekeerd waren, gelijk fig. 10, I I en 12
dit voorstellen,
Van deze poppen kwam de eerste vlinder uit op den 4a" Juli,
een andere eerst op den 24’"° April van het volgende jaar, welk
laatste zeer opmerkelijk is, daar deze soort, gelijk bekend is,
tweemaal in het jaar voorkomt en de vlinders der tweede generatie
bij;.-mij ook steeds in Juli of in Augustus verschenen, terwijl dé
daaruit geboren rupsen zich voor den winter verpojppen en in April
of Mei de vlinders leveren.
Dê- beschrijving van den vlinder is niet zeer gemakkelijk, daar
niet slechts de seksen, maar ook de individuen aanmerkelijk
verschillen. Wij zullen daarom het best doen met een’ zeer scherp
geteekenden man, gelijk fig. 13 voorslelt, tot voorbeeld te nemen,
daarna het Wijfje te beschrijven en ten slotte de Voornaamste afwijkingen
aan te geven.
De man heeft eene vlucht van 25 tot 28 streep. Sprieten ruig
gebaard, zwart. Pooten bruin, geelachtig bestoven, dê middelsten
met één, de achtersten met twee* paar sporen. Achterlijf donkerbruin
met okerkleurige ringen. Grondkleur okergeel, iets donkerder
op de achtervleugels, dicht bruin besprenkeld. Dwarsbanden vier
in getal, de beide eersten een weinig naar binnen gebogen, de derde
schuins gezwaaid en dikwijls met den tweeden zamenvloeijend, de
vierde evenwijdig met den achterrand en in het midden meerhof
minder afgebroken door de grondkleur, die ook bij de vleugelpunt
en op verscheidene plaatsen in de banden, als kleine vlekjes te
voorschijnt treedt. Randlijn scherp afgeteekend, zwart. Franjes bruingeel
met donker bruin geschakeerd.
Op de achtervleugels drie op de aderen iets getande dwarsbanden
van dezelfde kleur als die der voorvleugels en waarvan de eerste
vrij recht, de beide anderen in gelijke richting met den achterrand
loopen. Middelpunten duidelijk, bruinzwart. Franjes een weinig
breeder, overigens als die der voorvleugels.
Onderzijde okergeeljjdoch minder dicht bruin besprenkeld dan de
bovenzijde en met duidelijke doorschijning der boventeekening; de
franjes aldaar lichter.
Bij het wijfje fig. 14 dat iets kleiner is en dunne ongetande,
donkerbruine, wit geringde, sprieten heeft, is de grondkleur w it,