
182
Na verloop van veertien dagen komt daaruit het jonge rupsje té
voorschijn. Dit knaagt de opperhuid van het blad door en voedt zich
verder van het bladmoes. Het verteert dit over de geheele breedte
van het blad en neemt daarbij zijnen weg naar beneden. Niet zelden
laat het echter nabij de bovenvlakte van het blad eenige lagen
cellen ongedeerd, zoodat de mijn niet de geheele dikte van het
blad inneemt, maar naderbij de ondervlakte, dan bij de bovenvlakte
gelegen is. In dat geval wordt deze laatste slechts weinig ontkleurd
en blijft geheel vlak; terwijl de ondervlakte waar niet veel meer
over is dan de kleurlooze opperhuid, geel wordt en hier en daar als
opgeblazen schijnt.
De grijze excrementen zijn onregelmatig door de mijn heen verspreid
en zijn alleen duidelijk te zien, wanneer men het blad tegen
het licht houdt.
De rups van de wintergeneratie bereikt voor den winter twee;
derden van hare grootte. Bij zaehte temperatuur eet zij den gehee-
len winter door; bij vorstig weder daarentegen niet. Zij zit dan inééngedrongen
met een geheel geledigd darmkanaal. Men vindt haar
meest in de onderste, door regen en vorst geel' geworden en half
verweerde bladen van de digtste bossen der voedingsplant. Heeft,
zij eenigeh tijd in rust doorgebragt en is zij later wederom beginnen
te eten, dan is dit aan de kleur der mijn gemakkelijk te
bespeuren.
In het voorjaar gaat zij niet zelden van het eene blad in het
andere over Zij bezit het vermogen om zich aaneen/draad 'te
laten zakken.
Is zij volwassen, ’t geen in Maart of April het geval wordt, dan
kiest zij eene geschikte plaats om haar spinsel te maken. De voet,
van een blad schijnt daartoe bij voorkeur te dienen.
Zij bedekt zich dan met een spinsel van enkele evenwijdig loopende
draden, bevestigt haar staarteinde in een klein daartoe vervaardigd
spinsel en maakt zich eindelijk een’ zijden gordel om het midden
van haar ligchaam. Daarna wacht zij, op haren buik liggende, de
verandering af, welke na verloop van drie óf vier dagen plaats grijpt.
De afgestroopte rupsenhuid blijft om het staarteinde der pop zitten.
De poppenrust duurt drie of vier weken.
Bij de zomergeneratie loopt de geheele gedaanteverwisseling in
zeven of acht weken af.
De vlinder komt gewoonhjk des namiddags uit.
Hij is vrij levendig, vooral het mannetje, hetwelk soms vrij ver
vliegt en minder verborgen leeft, dan andere soorten van dit geslacht.
Van daar dat men het niet zelden aan boschkanten uit hakhout
klopt, terwijl men het wijfje, alleen in de namiddaguren, op
de bladen der voedingsplant rondloopende, of ook wel met de
vleugels loodregt naar boven gestoken zittende, kan aantreffen.
Bij het eijerleggen legt dit laatste echter eene ongewone levendigheid
aan den dag. Het loopt dan snel over de bladen, keert zich
plotseling om, zoodat het met den kop naar beneden komt te zitten
en legt haar e i; drukt eenigen malen met haar achterlijf daartegen a an,
waarbij het eenige draden afgeeft, welke eerst week zijn, doch
spoedig verharden, keert zich weder om, en loopt snel verder, om
na eenige minuten op dezelfde wijze een ander ei te leggen.
Dit insect is niet zeldzaam, maar schijnt vrij plaatselijk te zijn.
Ook komt het het eene jaar veel menigvuldiger voor . dan het
andere.; Op kleigronden, waar van Holcus lanatus slechts hier en
daar enkele bossen stonden, vond ik sommigen daarvan door meer
dan dertig rupsen bewoond. Waar die plant meer algemeen was,
waren de rupsen meer verspreid en was het veel moèijélijker haar
op te sporen. Boschkanten, beplante wegen en dérgelijken zijn de
plaatsen, waar zij het meest voorkomen.
In deze provincie vond ik het inséct in alle drie standen te Jel-
sum, Tieljerk, Oldeberkoop en Oude Schoot. De rups werd ook eenmaal
bij Rotterdam gevonden door den Heer P. C. T. Sn e l l e n .
De vlinder werd gevangen bij Rotterdam door den Heer Sn e l l e n ;
b ij||boerden en bij Wassenaar door Mr. H. W . de Graaf ; bij
Amsterdam door den Heer J. Kinker ; bij Haarlem door den
Heer II. W e ije n b erg h Jr. en te Velp door Mr. E. A. d e R oo van
W e s tm a a s . Buiten ons vaderland is de rups waargenomen bij Fal-
kirk in Schotland door den Heer C. G. Ba r r e t t en het volkomen insect
in Engeland te Cambridge, te Kingsbury, in Cumberland en Wesl-
moreland, te Manchester on te York, en in Schotland op onderscheidene
plaatsen, volgens den Heer S t a in t o n ; in Relgie, in het bosch
Sleverlé door den Heer de F ré , in Frankrijk, bij Lyon door den floer
Mil l iè r e ; in Duilschland, bij Glogdu en bij Weissenfels, door Dr.
Herrich-S chüffer , in Sileiie, door Dr. W ocke en bij Wiesbaden,
door Dr. Rö s sl e r .