
PENTHIM OCHROLEUCANA, Hübn.
Plaat 4. Fig. 1—5.
Hübner, Samml. Eur. Schnett. Tortr. Tab. 48, fig. 304.
Teeitschke, Schnett, von Sur. Sappl. X, 3, p. 48. ' "
Herrich-Schaeffer, Syst. Bearb. IV, p. 227.
Wood, Index Ent. PI. 30, fig. 888, (sleclit).
Heinemann, Schnett. Deutschlands, n, bl. 109, No. 191.
Er bestaat eenige overeenkomst tusschen de vlinders van Ochroleucma en
Gentimiana HiiBum, zoodat beiden vroeger wel eens schijnen verwisseld te
zij n, en schoon H übner. Gentimiana3s rups afbeeldt, is het vol gens T beitschke
zeer twijfelachtig of niet zijne fig., - IS van tab. 3 der Tortr. bij Ochroleu-
mna behoort. Is men evenwel in staat beide vlinders uit de rupsen te
kweeken, zoo is alle vergissing' ónmogelijk, daar de beenkleurige rups
van Geatiamm in kelken van distelbloemen, de-groene rups van Ockro-
levxana daarentegen op rozenstruiken leeft.
Het was in het laatst van Mei, dat ik in te zamén gesponnen rozenbladeren
eene vrij dikke rups vond. Hare grondkleur was,-gelijk fig. 1
toont, een schoon donker groen, aan de zijden in den buik iets lichter.
Kop, nekschild en borstpooten waren zeer donker bruin, de gewone
stippen geelgroen en, even als de kop, behaard. De ruglijn was donker
groen.
Aangezien deze rups geen voedsel meer gebruikte, scheen hare verandering
op handen te zijn, hetgeen dan ook het geval bleek, daar zij
reeds op den 4de“ Junij, binnen een wit spinsel, in eene zwarte pop
veranderde, wier voorzijde ik bij figuur 2 heb afgebeeld. Hare lengte
bedraagt niet veel meer dan de halve lengte der rups, zijnde iets meer
dan een Ned. duim. Het achterlijf -dezer pop is behaard en aan de
rugzijde op iederen ring met twee rijen doorntjes voorzien, die op het
laatste lid meer hoopsgewijze staan; bovendien draagt dit lid aan het
einde vier kromme, bruine haakjes en aan de zijden aan wederzijde
twee dergelijke paren. Een en ander stelt fig. 3 voor.
Nadat de pop veertien dagen gerust had merkte ik hij haar eene
nog sterkere draaijende beweging op, dan bij Variegana, gevolgd door
eene korte rust en daarop dezelfde wijze van uitkomen als bij den
voorgaanden vlinder.
Fig. 4 stelt Ochroleucma in vliegende houding voor: de vlugt bedraagt
dan nagenoeg 2 Ned. duim.
Hoofd, sprieten en palpen zijn bij dezen vlinder donker bruin, even
als de rug, die met aschkleurige teekeningen versierd is. Het achterlijf
is ascbgraauw met bruinachtigen pluim; de pooten zijn graauw.
De bovenvleugels zijn voor het grootste gedeelte bruin in verschillende
tinten, uitgezonderd het buitenveld dat okergeel is. Om deze
boven vleugels wat naauwkeuriger te bezien, nemen wij fig. 5 voor
ons en bevinden die als volgt:
Het wortelveld is bruin, naar den. voorrand blaauwachtig en aan den
achterrand en.'den vleugelwortel zwart. Op het midden en aan de
hoekige buitengrenslijn ziet men eenige zwarte teekeningen. Het tweede
veld is vuilgeel, aan den voorrand helderder, naar den achterrand smaller
en vooral op het midden donkerder. Op dit veld staat eene purperachtige
vlek met‘aan de bénedenzijde eene zwarte vork en in het
midden een zwart punt. Boven deze vlek staan aan den voorrand
drie, en er ónder, aan den achterrand twee; zwarte vlekjes.
Het nu volgende vleugeldeel is aan den achterrand breedef en geelachtiger,
overigens bruin, uitgezonderd eene purperachtige vlek midden
tegen de buiten grenslijn waarin eenige zwarte streepjes staan. Op dit
veld liggen een twintigtal zwarte vlekjes, stippen en streepen verspreid,
welke men het best bij fig. 5 kan nagaan. Het buitenste vleugelveld
is licht okergeel, somtijds eenigzins vleeschkleurig; het draagt, buiten
drie groote en acht kleine zwarte punten, aan den vleugelhoek eene
bruine vlek, verder eene bruine lijn van den voorrand naar den buitenrand,
vervolgens aan den buitenrand eenen grooten bruinen haak en
eindelijk aan den voorrand twee groote en drie kleine bruine vlekken.
Op dit gedeelte van den vleugel is het aderbeloop duidelijk waar te
nemén, hetgeen het geval niet is bij Variegana. De franje is insgelijks
okergeel maar met vele bruine en zwarte vlekjes bezet.