
EUPITÏÏECIA SP ARS ARIA, hubn.
Plaat 5. Fig. 1—7.
HitBHEB, Samml. Mur. Schmelt. Geom. Tab. 77, fig. 398 (foem.).
Treitscitke, Schmett. von Europa, VI, 2, 133.
Voh Heiseuaks, Schmelt. Deutsc/il. bl, 786, No. 315,
Wood, Index Ènloni. No. 620.
Hoewel wij gemeend hebben niet te moeten afwijken van onze gewoonte,
om hij de Macmlepidoptem de indeeling van Boisnuv.iL te volgen,
is het’, echter niet te ontkennen dat aan de nu te behandelen vlindersoort
misschien eene betere plaats in het systeem ware aan te wijzen.
Ons werk evenwel, meer bepaald de geschiedenis der insekten, dan
wel eene kritiek ten aanzien hunner rangschikking ten doel hebbende,
vergenoegen wij. ons met hier eenvoudig aan te teekenen, dat Guenee
deze soort (met eenigen twijfel)-in het geslacht Colli«:, von Heinemann
in het Genus larentia, Staudinsek, va. Cidaria, en Stephens met
Wood haar in het geslacht Scotosia plaatsen.
Reeds sedert lang was mij de vlinder als inlandsch bekend, daar ik
hem zoo wel te Dordt als tp Velp, doch steeds uiterst zelden aantrof;
de rups echter was altijd nog aau mijne nasporingen ontsnapt, tot dat
ik eindelijk den 15ic" Julij 1861, op Daalhuizen, twee voorwerpen
van deze ontdekte, op een plantje der gemeene weederik (LysimacUa
vulgaris), waarvan het afgegeten blad mijne aandacht had getrokken.
Een dezer rupsjes stierf, doeh het andere spon zich den IS4™ Julij in,
en leverde mij, dén Bden Augustus daaraanvolgend, den vlinder. Daar
ik dezen nu vroeger nimmer dan in Mei gevangen had, vermoedde ik al
dadelijk, dat de soort in twee generatien moest voorkomen, weshalve
3