
peld en licht, langs den bovenrand, De franje is achter de deelingslijn
eerst smal bruin, dan wit.
De onderzijde der bovenvleugels is glanzig bruin,, aan de kanten
licht met bruine vlekjes, aan den bovenrand en met doorschijning van
het donkere gedeelte der franje. De ondervleugels zijn aldaar licht
grijs, bij wit af, met eenige flauwe bruine vlekjes aan den bovenrand.
Het achterlijf is licht grijs.-
Het verschil in kunne is vooral kenbaar aan het dikkere lichaam
der wijfjes, bij welke ook de kleur der ondervleugels mij bruiner
dan bij de mannen toeschijnt.
Tusschen de zeven exemplaren die ik onderling vergeleek, bemerkte
ik geene bijzondere afwijkingen, alleen was er eenig verschil in den
vorm van de begrenzing van het donkere veld, die soms meer, soms
minder duidelijk was getand;- ook waren de teekeningen in het witte
veld nu eens meer loodkleurig, dan weder meer bruinachtig..
Mijne opmerkingen stemmen in dit opzicht niet overeen met die
van W ilkinson, die van een vrij groot verschil in de kleur spreekt,
welk e aan den wortel—soms zeer bleek zoude zijn, te rwijl nog volgens
hem de w itte vleugelruimte enkele malen geheel bruinachtig-geel
zoude wezen, zoodat de vlin d er daardoor het aanzien eener G. oc7i.ro-
leucana verkrijgt.
He geloof thans mijnen lezers geen ondienst te zullen doen, door in
korte trekken de voornaamste kenteekenen van verschil aan te stippen,
die ik tusschen de zoogenaamde Capreana Hübn., Corticana Hübn., Betuletana
Zell. en onze Betuletana opmerkte. Zoo ik daarbij deze vlinders,
voor het oogenblik, als zoo vele verschillende soorten beschouw,
wensch ik toch niet, dat men daaruit afleide dat mij dit vraagpunt,
reeds nu, als volkomen beslist voorkomt. Integendeel; ik herhaal het,
slechts eene opkweeking der vlinders uit de eijeren zal mij geheel
kunnen overtuigen.
Bij , Ga'preana Hübn., die zeker het meeste op Betuletana gelijkt; is
het voorname verschil gelegen in de veel diepere inbuiging van de
begrenzing van het donkere veld, zijnde, er bovendien bij dezen vlinder
eenige zwarte vlekjes in de witte ruimte zichtbaar, die Betuletana
of geheel mist, of slechts zeer flauw vertoont; ook is van de bewolkte
bruinachtige tint hier slechts een zeer flauw spoor aanwezig.
Bij Corticana Hübn. is het verschil meer in het oogloopend, bij dezen
namelijk, treedt de witte grondkleur aan den wortel duidelijk te voorschijn
en strekt zij zich, zelfs bij enkele exemplaren, zoo ver uit dat
de bruine band geheel in het midden van een wit. veld staat, dat alleen
langs den ondervleugelrand bruin begrensd is. In dien band
ontbreekt het violetkleurige dat wij bij Betuletana opmerken, terwijl
bovendien twee vrij diepe inbuigingen, waardoor ook twee duidelijke
voorsprongen in het witte veld ontstaan, de begrenzing van den band
kenmerkt. Van de bruine wolk 'van Betuletana is hier niets te ontdekken,
doch aan den bovenvleugelrand vertoonen zich eenige zwarte
stipjes die bij eerstgenoemde soort gewoonlijk geheel ontbreken, of
ten minste zeer flauw zijn. Een ander kenteeken bevat de onderkant
der ondervleugels die, bij Betuletana nagenoeg wit is, bij Corticana en
ook bij de vorige Capreana, daarentegen, grijsachtig.
Betuletana Zell., bij HpmieH-SoHaTFEB, afgêbeeld, is veel kleiner en
vooral kennelijk aan eene lichte, soms zeer duidelijke witte vlek aan
den bovenrand, bij het midden van het donkere veld en aan de donker
gekleurde vleugelpunt, De beide exemplaren die ik van dezen
vlinder bezit, als ook een individu van den Heer H euexba.ch de R ooij
komen geheel overeen met de teekeningen van Heeeicr ScBamn.
Ik zal thans deze bijdrage besluiten met eenige weinige woorden
betrekkelijk de metamorphose onzer Betuletana.
De rupsjes -werden door mij steeds in de maand Juni tusschen samengevoegde
bladeren van berken aangetroffen; zij verpopten zich
weinige .dagen later en leverden de vlinders in het begin van Juli;
slechts eene enkele rups werd door mij den 19“ Juni gevonden, verpopte
zich den 22“ en werd eerst tot vlinder den 11“ Augustus.
Als eene bijzonderheid moet ik hiér nog aanteekenen, dat ik eens,
op den 10“ Juni, toen ik enkelen dezer rupsjes vong, in de onmid-
delijke nabijheid van dezen, twee vlinders der zoogenaamde Corticana
Hübn. op de bladeren zittenden ontdekte, het geen mij, daar ik ook
later nog eens, op den 8“ Juni, twee dier laatste diertjes vond, doet
vermoeden, dat zich deze vlinder iets vroeger vertoont'.
Of Betuletana eens dan wel tweemalen des ja a r s" verschijnt, durf ik
niet te beslissen, daar ik hem steeds in Juli en Augustus aantrof en
ook op dien tijd u it mijne poppen verkreeg.
Volgens vos Heikemaun wordt de vlinder in Juli, echter vrij zelden,
in Erunswijk gevangen.
Volgens de Engelsche schrijvers, die hem in het geslacht Antitlesia