
zijden kleiner zijn en aan de buikzijde te niet loopen; zie fig. 7.
Het staarteinde loopt uit in een kort regt. steeltje, dat aan de pont
min of m'eer is afgeknot en voorzien van twee kromme haakjes j ter
wederzijde op Vs der lengte van het steeltje zijn twee dergelijke
haakjes; zie fig. 8.
Bij fig. 9 is een van deze haakjes voorgesteld, SOO maal vergroot:
het vertoont zich dan plat of bandvormig, zijnde de breedte naar
gissing 8 maal zooveel als de dikte; de kanten zijn tamelijk scherp
begrensd, sommigen zijn aan de punt vrij sterk omgekruld, terwijl de
klenr donker roodbruin is :
De eerste vlinder zijnde een mannetje, kwam den 27“ Juni te
voorschijn: de andere mannetjes zijn op 7, 8 en 15 Juli üitgeko“
men, en de wijljes van 1 tot 16 Juli.
De ontwikkeling dér rupsen die ik in 1866 vond, Was nagenoeg
dezelfde, daar ik den 14“ en 21“ Juni van dat jaar eenige rüpsen eti
poppen vond, die den 80“ allen verpopt waren, en waarvan de eerste
vlinders den 5“ Juli en de overigen van den 6“ tot den 17“ dier
maand uitkwamen.
De vlinders zijn zeer traag en verplaatsen zich bij aanraking sprin-
gender wijze, of wel achteruitloopende, en blijven weder onbewegelijk
zitten, zoodra de stoornis heeft opgehouden.
De grondkleur der bovenvleugels is koperkleurig, en door den
eigenaardigen glans der beschubbing, die bij vele wijfjes-exemplaren
wanneer het licht er op valt, een paarschen weerschijn heeft, volkomen
gelijkende op dien van koper, dat door verhitting beslagen is.
De schuine banden zijn bruinachtig en afgebroken; kop, schouders
en borststuk even als de grondkleur van de b o v e n v l e u g e l k ; ondervlen-
gels donkergrijs met ligtgrijze franje.
De mannetjes-vlinders variëren weinig, zie fig. 10, dié als de» type
kan worden aangenomen, en fig. 11.
De vvijljes-vlinders daarentegen variëren zeer in kleur en teekening:
slechts enkelen dragen de teekening der mannetjes, doch (laauwer,
zie fig. 12.
Van 15 wijfjes, die ik in 1865 kweekte, hadden slechts twee de
normaal-teekening, terwijl 7 stuks nagenoeg effen koperkleurig, zie
fig. 13 en 14; 4 stuks nagenoeg groenachtig koperkleurig, zie fig. 15;
en 12 stuks nagenoeg effen donkerbruin waren, zie fig. 16,
Ook de kweekerij van het volgende jaar leverde hetzelfde: resultaat,
en bij een tiental was slechts 1 normaal geteekend en de overigen
als boven, terwijl ik uit de in 1867 gekweekte rupsen behalve 7(7,4
normaal geteekende S, 6 effen koperkleurige J en 1 donkerbruin. ? verkreeg.
Opmerkelijk is het dat de meeste schrijvers, die dit merkwaardige
insect hebben afgeheeld en beschreven, van dit verschil tusschen de
beide seksen zoo weinig melding maken.
Noch J. F. StepheSs zie Rmstellata vol. IV pag. 396, noch ook
von HEiKEMAïttt 2“ deel, pag. 5.O.; maken daarvan eenig gewag.
T eeitsouke, in net 8e deel pag. 83 slechts ter loops en dan nog zonder
het verschil als seksueel op te geven. In zijn 10.® deel 3® stuk
pag. 6,4 lezen wij: „Das Weib soll stets ohne deutliche Zeichnung
„sein: ist dieses ohne Ausnahme richtig, so. hat Hubnr. fig, 136 en 172
„beyde Male einen Mann abgebildet.”
Bij Woon No. 1677 is alleen een mannetje afgebeeld.
Door Go tuut en Duponchel, Supp. torn. IV. p. 351 en door Guéein-
Mékeville, pag. 412 wordt het vermeld, even als ook door Chenu,:
Encyckpédie pag, . 234; terwijl bij de eerste eene zeer goede, en bij de
laatste eene vrij goede afbeelding van de beide seksen voortkomt.
Overigens onderscheidt deze Tortrix zich van alle andere Tortrix-
sporten door de bijzonder lange palpen, waarom Dupohchel haar als
type van een afzonderlijk genus wenschte te beschouwen en F abricius
haar ónder de Pyraiiden heeft: gerangschikt, .
De palpen (bij fig. 17, 50 maai vergroot voorgesteld,) hebben meer
dau tweemaal de lengte van den kop. | | T. hepamna W. V. komt
haar in dit opzigt wel, eenigzins nabij, doch. bij deze soort, zijn de
palpen- slechts nagenoeg tweemaal zoo lang als de kop; verder is. bij
Reparana ader 7 en .8 der voorvleugels ongesteeld, terwijl die bij
Pilleriana gesteeld zijn. Het gesteeld zijn der genoemde aderen deelt
Pilleriana onder de inlandsche. Tortrices slechts met Favillaceana Hübn.
Gerningana W. V. Gnomana L. en Grotiana F.,, die. allen echter zeer
korte, palpen hebben.
Voorts heeft Pilleriana een’ zeer korten zuiger en zijn de sprieten van
het mannetje uit driehoekige, aan de basis rondom fijn behaarde leden,
zamengesteld, terwijl die van het wijfje bestaan uit hartvormige leden
met enkele fijne haartjes aan de basis van elke geleding;, beiden bij
fig. 18 c? en fig. 19' 5 ongeveer 85 maal vergroot voorgesteld.
Ook meer dan eenige van hare zusters heeft. onze. Tortrix eene
historische beruchtheid verkregen door de groote verwoestingen welke