
de zaak lot klaarheid te brengen op mijn eenig diertje gevestigd
was. Dit bleef gelukkig in het leven en vervaardigde, zich, weinige
dagen later, in den hoek der doos een wit spinsel, waarin het
weldra in pop veranderde. Mijne nieuwsgierigheid werd nu tot den
4a“ Juni van het volgende jaar ö jf de proef gesteld, toen, in plaats
van den verwachten vlinder, een fraai exemplaar van H enicosloma
lob e lia te voorschijn kwam.
Het deed mij thans dubbel genoegen de rups en pop te hebben
afgeteekend, daar ik bemerkte dat er geene afbeelding van dezen
bekend was; evenwel vond ik het geraden met het inzenden van
dit opstel te wachten, tot dat ik mijne teekeningen nogmaals met de
natuur zou hebben vergeleken en eenige meerdere kennis omtrent
de metamorphose verkregen. Dit geschiedde echter niet zoo spoedig
als ik wel gehoopt had, want niettegenslaande al mijn zoeken,
verliep er een geruime tijd voor ik mijn doel bereikte. Eindelijk
evenwel, kwam mij het toeval te hulp. Het was weder in
de eërste dagen van Augustus en men was druk bezig mijne
morellenboomen van hunne laatste' vruchten te ontdoen, toen ik ,
daar bij slaande, een klein rupsje aan een draad naar beneden zag
komen, dat ik dadelijk voor het door mij' gewenschte voorwerp
herkende. Ik begon nu onmiddelijk te zoeken en vond weldra -gene
menigte dezer diertjes die, nu eens op de boven-, dan weder op
de onderzijde der bladeren onder het mij bekende spinseltje huisden.
Sommigen waren nog klein, anderen nagenoeg volwassen, zonder
dat ik echter eenig ander verschil dan alleen in de grootte ontdekte,
weshalve ik met de beschrijving eener volwassen rups geheel
zal kunnen volstaan.
Deze bij fig. 3 op natuurlijke grootte, bij fig. 4 , iels grooter
voorgesteld, is dunner aan de laatste leden en heeft eene lengte
van ruim 1,5 Ned. duim. De kop is helder groen met een zwart
stipje aan de wangen, de kleur van het lichaam fraai helder groen
met een breed geel ruggeveld, dat in het midden door eene donker
groene streep is doorgedeeld. De gewone stippen en inkervingen
zijn geel; de alleen bij vergrooting zichtbare sligmaten zwart; de
korte haartjes licht, de voor- en middenpooten groen, de laatsten,
alsmede de buik, meer blaauwachtig van lint.
Bij vergelijking met de rups van F a g a n a , zag ik alleen eenig
verschil in het kopje dat bij die soort, blaauwgroen en met wit
gêteekend is; ook scheen mij het gele ruggeveld iets breeder loé,
hetgeen ik echter niet als een doorgaand kenteeken zou durven
opgeveh.
Het spinsel (fig. 5), op de buitenzijde waarvan de zwarte uitwerpsels
van het rupsje zijn ingeweven, is vrij stevig, wit of zeer
licht groen van kleur.
De pop, bij .tig. 6 vergroot afgebeeld, is aan den kop smal, in
het. midden breed,; zeer glanzend met vrij lange groene scheeden
en een bruin achterlijf; deze kleur behoudt zij, zoo lang zij onder
het spinsel blijft; aan de lucht blootgesteld, wordt echter het groene
bruinachtig en, kort voor het uitkomen, alles zwartachlig van toon.
De staartpunt is bezet met acht bruine baaltjes ën bij fig. 7,
vergroot, voorgesteld.
De vlinder, bij fig. 8 afgebeeld, behoort tot de afdeeling der
üelecbiden, doeh/ staat tegenwoordig geheel alleen in een afzonderlijk
geslacht H e n ic o s lom a , eene onderscheiding welke hij vooral
aan zijne breede voorvleugels en zeer groote, naar boven gekromde
palpen te danken heeft, waarom mij dan ook -eene vergroote a f beelding
van den. kop, bij fig. 9 te zien, niej^overbodig toescheen.
Men zal daaruit bemerken, dat de tweede geléding (die bruingrijs
behaard is) bijzonder lang is en dat de korte punt (die lichtbruin
met zwart gevlekt is), spits uitloopt. De zuiger is lichtbruin. De
voor- en middelpooten zijn, bovenop, donkerbruin, van ónder
grijsachtig bruin, de tarsen geelbruin, zwart gevlekt, de achter-
pooten lang, bijna wit, met sterk behaarde schenen, twee paar
doorntjes en flaauw gevlekte tarsen. Een van dezen is vergroot
afgebeeld bij fig. 10. Het achterlijf is bruingrauw, bij de mannen,
■nel een klein lichtgrijs pluimpje aan het laatste lid. De:, sprieten
zijn bruin, zwart geringeld en korter dan de vleugels. De voorvleugels
hebben eene spanning van 2 Ned. duim en eene grijsachtig bruine
kleur waarop zich hier en daar, vooral bij de zwarte punten, eeni»-
wil vertoont. Op het eerste derde gedeelte der vleugels staan,'schuin
onder elkander, twee zwarte stippen en even voorbij het midden
nog twee zoodanige, meestal iets kleinere, waarvan de onderste
soms ontbreekt. Rondom den rand, vóór de korte naar beneden
breeder' uitloopende franjes, bevinden zich zwartClangsstreepjes.
De achtervleugels zijn licht bruingrauw, donkerder aan de
randen en met lichtere franjes.