
ELACHISTA LUTICOMELLA & §
Plaat 39, Fig. 1—9.
Zeller, Isis voor 1 8 3 9 , p. 212,,n'>. 2.
Stainton , System. Catal. o f the Brit. Tin. et Bteroph., p. 25.
» Insecta Britannien, L ep id o p teraT in ein a, p. 258.
e Man. o f Brit. Butterfl. and Moths, I I , p. 406.
F rey, Tineen und Pleroph. d. Schweiz, p. 289, n°. 6.
» Linn. Entern. X I I I , p. 212.
Het ei heeft een’ fraaijen elliptischen vorm. Het is 0,75 ned. streep
lang, glad, zeer doorschijnend, licht groengeel.
De rups is 7,5—8 ned. streep lang, vrij slank. De segmenten zijn
duidelijk afgescheiden, aan de bovenzijde bol, niet ingedrukt. De
drie eersten zijn de breedsten en dragen enkele haren De overigen
worden gaande weg smaller lot aan het staarteinde, hetwelk vrij
spits is. De kop is plat; de mond zeer klein. De pooten zijn langer
en sterker, dan die van andere soorten van dit geslacht. De rups
heeft eene citroengele kleur, op de buikzijde wat bleeker. Haar kop
is licht bruin; de mond donker bruin. Het eerste segment draagt
twee smalle lintvormige strepen, welke ver van elkander staan,
aan de achterzijde echter verder, dan aan de voorzijde. Zij zijn licht
bruin, aan de achterzijde donker bruin. De buikpooten en naschuivers
hebben de kleur van den buik. De voorpooten zijn aan de buitenzijde
bruin. Het darmkanaal vertoont zich, wanneer het gevuld is,
donkerbruin met een’ purperen schijn.
De pop is 4,3—4,7 ned. streep lang. Zij is, door de vooruitstekende
riggels van den rug en de zijden, vrij kantig. De kop is
spits. De scheeden der oogen, zuiger, sprieten, pooten en vleugels
zijn duidelijk afgescheiden. Die van de sprieten en vleugels reiken
even ver, namelijk tot aan den negenden ring. Het staarteinde heeft
aan iedere zijde een knopje of wratje; De pop is licht roodbruin.
De vlinder heeft een’ ronden, met groote, platliggende schubben
bedekten kop. De voelsprieten hebben de lengte van nagenoeg drie
vierden der bovenvleugels. Het wortellid lang, knodsvormig verdikt;
de volgende leden kort, bijna rond, digt op elkander gedrongen;
de overigen omgekeerd kegelvormig, duidelijk gescheiden. De sprieten
van het wijfje dunner en meer draadvormig, dan die van het mannetje.
Lipvoelértjes tamelijk lang, een weinig van ter zijden zamenge-
drukt, uit elkander staande, zacht opwaarts gebogen; glad behaard.
Hun eerste lid kort; het tweede aan het boveneinde verdikt; het
derde bijna even lang als het tweede, kort toegespitst.
Zuiger zeer kort, niet bedekt.
Thorax bijna rond. Schouderdeksels zeer kort.
Achterlijf bij het mannetje slank, bij het wijlje dikker, spits
toeloopend, bij beide met eenen haarbos.
Pooten vrij krachtig, vooral de tarsen der voorpoolen. Midden-
pooten met één, achterpooten met twee paar lange, kort toegespitste
doornen. Scheenen der laatsten met lange haren bezet.
Bovenvleugels van het mannetje lang smal, lancetvormig, aan de
punt een weinig afgerond. Die van het wijfje korter.
Voorrandsfranjes zeer kort. Achterrandsfranjes lang.
Ondervleugels van middelmatige breedte, lijnlancetvormig. Franjes
lang.
Vlugt van het mannetje 9—10, van het wijfje 8—9 ned. streep.
Gezigt, schedel, zuiger en lipvoelerljes goudgeel. Voelsprieten
zwart. Thorax en schouderdeksels als de bovenvleugels. Achterlijf
bruinzwart. Buik grijs. Haarbos goudgeel. Poolen bruinzwart; de
geledingen geel, de tarsen bruin en geel gevlekt. Haren der achter-
scheenen donkerbruin. Doornen geel.
Grondkleur der bovenvleugels bruin zwart, niet glanzig. Schubben
niet zeer fijn. Op ongeveer een derde der lengte, van den wortel
afgerekend een dwarsband, welke bij het mannetje zeer smal,
naar den wortel toe hol en aan de buitenzijde bol, bij het wijlje
K1