
AGROTIS RÏPAE, H übst.
Plaat 11, Fig. 1—6.
Hübnee, Samml. Eur. Schnett. Noct. Tab. 151, fig. 702, 703.
Teeitschke, Schmett. von Europa, V. I. 174.
Heeeich Schöffen, Syst. Bearb. der Schm, von Europa II, p. 352, Tab. 96. fig.
492. var. Deserticola.
Boie, in SletfTEnt. Zeitung 1852 p. 384. —
Schmidt, ibidem, 18R8 p. 373.
Heikemann, Schmett. Deuischl. und der Schweiz, I p. 531.
* » v ff » u t 532/ (Agrotis obotritica.)
Snellen, Tijdschr. voor Ent. VHI p. 70. pl. 2, fig. 5.
Reeds sedert lang vermoedde ik dat deze soort ons vaderland bewoonde,
want daar men haar aan de kusten der Oostzee in Duitsch-
land en aan die van het Kanaal in Frankrijk had gevonden, kon ik
bezwaarlijk aannemen dat zij in Nederland ontbrak. Mijn vermoeden
werd ook inderdaad tot zekerheid, toen ik in de collectie van de
Heeren de Geaae te Leyden een paar exemplaren van den vlinder zag,
welke in de duinen waren gevangen, en nu ging ik met ijver aan het
zoeken naar de rups; doch hoewel dit eenige jaren werd voortgezet,
was het echter meer gevolg van een toeval dat ik haar ontdekte, dan
juist het onmiddelijk resultaat mijner nasporingen. Zoo als op de aangehaalde
plaats van het Tijdschrift voor Entomologie vermeld is, bragt
hét vinden van een voorwerp van Ccphalotes vulgaris, dat juist bezig
was eené rups op te eten, de larven van Agrotis Ripac aan den dag.
Zonder moeite vonden mijn begeleider, de heer van Woerden, en ik
een dertigtal rupsen, die in met zand gevulde flesschen zorgvuldig werden
gevoed met de plant, waaronder wij de gieren in het zand vonden
(Caleile maritima, zeeraket,), tot dat, zij in het laatst van September
zich: voor en na diep in den grond begroeven, daar een eirond, over-
eindstaand holletje zonder spinsel maakten en in het laatst van Mei
des volgenden jaars in poppen veranderden, waaruit de vlinders van
24 Junij tot 10 Julij te voorschijn kwamen, echter slechts weinige exemplaren
daar vele rupsen waren gestorven en ook onderScbeidenen door
wespen waren bezet;
Eene in het najaar van 1863 gevonden rups, die onder eenen melde-
struik in dën grond zat en met goed gevolg met tuinzuring werd opgekweekt,
leerde ons dat zij ook andere planten nuttigde, iets waarvan
wij in den herfst van 1864 de volkomen overtuiging verkregen, toen de
heeren F ransen, van W oerden en ik in het begin van September de
rupsen in groot aantal bij Scheveningen vonden onder allerlei lage
planten en zij zonder uitzondering* verder met goed gevolg met zuring
werden gevoed. Het ongewoon warme vooifaar van 1865 was waarschijnlijk
oorzaak dat de verpopping vroeger dan gewoonlijk geschiedde;
wij Vonden ten minste in de tweede helft van Mei reeds de meeste:
rupsen in poppen veranderd en onder dezen enkelen zoover ontwikkeld
dat binnen een paar dagen na het opdelven de vlinders uitkwamen.
Deze zijn ongeveer eene maand vroeger dan in 1863' verschenen.
Het ei dezer soort is mij onbekend. De rupsen vond ik in het begin
van September, grooten en kleinen dooreen, eenigé duimen diep
onder het drooge zand verborgen, niet lager dan tot daar waar het
vochtig begon ter worden en merkte bij die gelegenheid op, dat de
jonge dieren niet noemenswaardig van de volwassenen verschilden, zoo-
dat ik met de beschrijving van eene zoodanige volstaan kan. Zij
heeft het. eigenaardige van de rupsen der echte Agrotiden, Ifeene
afdeéling van het Genus Agrotis, waartoe buiten Ripae nog de
volgende inlandsche soorten belmoren: Tritici, oteliscaT nigricans,
6