
TINEA PELLIONELLA link.
Plaat 34, Fig. 1—12.
L ïnnaei S. iVr. 1, 2, 888, 372.
B éattmue , Mém. p. s. à VJiist. d. Ins. Tom. 3 p. 41, p l. 5 en 6.
Ko sel , Insectenbelüst. DI. 1. Class. 4 pap. noct. T ab . 17 Fig. 1—-6.
T eeitschee, Schmetterl: v. Eur. IX . 1. 15.
Z ellee, Linn. entomol. V I. bl. 157.
Stainton , Insecta Britannica, bl. 33. :
H eeeich-Schaeffeb, Syst. Bearb. V. p. 72, Fig. 278.
F bey, Tine'èn uncl Bteroph. der Schweitz, bl. 25.
Linné is de eerste geweest die de tegenwoordige vlindersoort
beschreven heeft. Hij noemde haar Phalaena Tinea pellionella. In
Jt Hollandsch heet zij de Pelterij-ihot, of, om met Houttuyn te spreken,
de Bont-mot. Hoewel dit diertje ook in ons vaderland zeer
gemeen is .en in woningen en gebouwen leeft, werd het tot dus verre
nog niet in dit werk behandeld. Toen ik verleden jaar weder in het
bezit was van een zeker aantal rupsjes, verklaarde mijn vriend
Snellen van Vollenboven zich op mijn voorstel volgaarne bereid de
noodige afbeeldingen te vervaardigen tot opheldering van den door
mij te schrijven text en nu hij aan die toezegging gevolg heeft gegeven
en ik het genoegen heb de teekening voor mij te zien liggen,
is het mij aangenaam ook dank te mogen brengen aan mijne vrienden
Mr. De B oo van Westmaas en Mr. J. H. Albarda voor de aan-
teèkeningen betreffende de te behandelen soort, die zij mij welwillend
verstrekt hebben.
Tinea pellionella is eene echte mot, wier rups zich van haren,
wol en vederen voedt. Volgens Albarda eet zij ook gedroogde planten,
papier en andere stoffen, maar schijnt de voorkeur te geven
aan pelterijen, en opgezette vogelhuiden. De rups leeft in een kokertje,
waarmede zij zich vrij snel beweegt en waarin zij zich gemakkelijk
kan omkeeren, daar men nu eens den kop uit de voor. en
dan weder uit de achteropening te voorschijn ziet komen. Het kokertje
is 8 of 9 streelp lang, plat; het heeft aan beide uiteinden eene
spleetopening en is even beneden deze openingen eenigermate vernauwd.
Het is van zijde, aan den buiten-omtrek versterkt door
stukjes haar, wol, vederen, zandkorrels enz., al naarmate het diertje
deze of gene voorwerpeu binnen zijn bereik heeft gehad, toen het
zijne woning bekleedde. De kleur van buiten hangt dan ook af van.
de kleur der stoffen, die aldaar zijn aangebragt.
Het kokertje, waarnaar Fig. 4 en 5 vervaardigd zijn, was bedekt
met haren van epff witten, grijs gespikkelden, wollen doek. De wijze
waarop de rups haar kokertje maakt en later, naar gelang harer
behoefte, verwijdt, is naar waarheid beschreven door Réau mur t. a. p.
pag. 45 en volgg. Zijne waarneming dat de rups bij voorkeur het
haar van oude kokertjes gebruikt, omdat zij daaraan het benoodigd
materiaal geheel gereed vindt, heb ik , even als Alb a r d a, bevestigd
gevonden. Van daar dat men bij kokertjes, die een jonger geslacht
herbergen, meestal oude doorknaagde woningen van eene vroegere
generatie zal ■ vinden. Neemt men de rups uit haar kokertje, dan
maakt zij een ander, zonder daartoe evenwel onmiddelijk over te gaan.
Bedriegt mijne herinnering mij niet, dan heb ik ook eene rups gehad
, die, toen ik haar uit haren koker genomen had, na dien in de
lengte te hebben opengeknipt, die woning weder betrokken en digi
gemaakt heeft. Als ik rupsen op de aangeduide wijze uit hare huisjes
verdreef, lieten zij zich aan een draad hangen. Wat D uïonchel bedoelt,.
wanneer hij van de rupsenwoning sprekende, melding maakt
van een „opercule qui s’ouvre et se ferme a la volonté de i’animal”
is mij niet duidelijk.
De volwassen rups, Fig. 1, 2 en 3, is 6 tot 8 nederl. streep lang,
rolrond, een weinig platgedrukt, glanzig. Zij heeft zestien pooten,
is met eenige zeer fijne lichte haartjes bezet, heeft geene zigtbare
wratjes, maar vrij Sterke huidplooijèn. Zij is geelachtig wit, even
als al de pooten. Dat de voorpooten bruin aan de nageltjes hebben