
DEPRESS ARIA NERVOSA, h aw .
Plaat 19, Fig. 1—9.
Haworth, Lepidop. Britan. IV, p. 506, No. 4.
Zeller, Limaea Entom. IX, p. 339.
Herrich-Sch&ffer, Syst. Bearb. d. Schmett. von Europa. V, pag. 129, fig. 443.
De Graaf, Tijdsehrift voor Entom. I (1858), pag. 62.
Stainton, Nat. Hist, of the Tineina. VI, p. 125, No. 9. pi. Ill, fig. 2.
Op eene entomologische wandeling langs de plassen bij Rotterdam,
in de laatste dagen der maand Junij 1866 ondernomen, zag ik aan
eene bijna toegegroeide sloot een aantal bloeijende planten van Phel-
landrium aqaaticum staan. Mij herinnerende dat de bloemen dier plant
tot voedsel strekken aan de rupsen van Repressaria nervosa, besloot ik
de planten te doorzoeken, daar het niet alleen vrij lang'geleden was,
dat ik de rupsen van dat motje had gezien, maar buitendien mijne
vlinders wel eens vernieuwd mogten worden, waartoe later, nu door
de aanstaande droogmaking der meeste plassen bij onze stad vele moerasplanten
in onze buurt zeldzamer zouden worden, misschien bezwaarlijk
gelegenheid zoude wezen.
De door het moerassige van den grond moeijelijk te naderen planten
eindelijk bereikt hebbende, vond ik de bloemen sterk bevolkt door
heel en half volwassen exemplaren der gewenschte rups en verzamelde
eenen goeden voorraad dieren en voedsel. Eenige. dagen daarna vond
9