
onmogelijk geweest ware, hadde ik niet hunne verblijfplaats, buiten,
gekend en dus mijnen voorraad op nieuw kunnen aanvullen. Hiermede,
evenwel, wachte ik tol den 19"“ April toen ik bemerkte dat
de rupsjes weder voedsel begonnen te gebruiken. Zij liepen nu zeer
onrustig heen en weder, en beten zelfs des nachts het gaas der
flesschen aan alle kanten door, waarna zij zich door het vertrek
verspreidden. Sommigen hadden echter een toevluchtsoord gevonden
op een paar klaver- en wederik-planten, die in potten gekweekt, in
de nabijheid stonden en waarin zij ook later hunne, metamorphose
ondergingen, daardoor eene groote onverschilligheid in de keuze
van voedsel aantoonende.
Ik nam nu de voorzorg mijne flesschen met papier te sluiten
en voegde op nieuw eenige rupsjes bij de mij overgeblevenen,
waarna ik hen in twee partijen verdeelde, waarvan ik de eene klimop-,
de andere jong eikenblad toediende, ten einde te kunnen nagaan
in hoeverre een ander, zachter en sappiger, voedsel op hunne ontwikkeling
of op de kleur der vlinders van invloed zoude wezen.
De rupsen waren nu van 43 tot 17 streep lang, doch verschilden
overigens niet van vroeger; zij groeiden goed door tot half
Mei, toen de meesten volwassen waren en de grootte van 2 tot 2,5
Ned. duim bereikt hadden. De kleur van het lichaam doorliep de
tint van geel- of bruinachtig groen tot donker groen, welke laatste
nuance de heerschende was bij de met eikenblad gevoeden, die ook
over het algemeen de grootsten waren.
De beschrijving van een donker exemplaar, als het bij Fig. 14 af-
gebeelde, luidt als volgt: kop helder bruin, op het midden en aan
de wangen zwart gevlekt. Halsschild lichtbruin, licht van den kop
afgescheiden met zwarte vlekjes tegen den achterrand der zijden.
Kleur van het lijf donker flesschengroen. Gewone stippen vrij groot,
lichtgroen, bij wit af, met zwarte middelpuntjes aan de inplanting
der lichtbruine haartjes. Ruggevat donker groen, doorschijnend.
Zijdeband golvend geelachtig groen. Laatste lid licht geelachtig
groen met twee driehoekvormige zwarte vlekken. Stigmaten licht,
bruin omboord. Voorpooten bruin, zwart gevlekt; middelpooten
zeer licht groen met bruine kransjes. Op den buik die mede zeer
licht groen is, bevinden zich op de 4 ', 5*, 10' en 11' leden, vier
ronde naast elkander geplaatste wratjes, waarvan de buitensten ook
verreweg de grootste, met drie zwarte stipjes en evenveel haartjes
bezet zijn, terwijl de beide anderen slecht eene zwarte stip en een
haartje hebben, gelijk Fig. 15, waar het 4 " lid vergroot is afge-
beeld, dit aanwijst.
Bij andere, meestal lichtere exemplaren vindt men dezelfde tee-
keningen; echter zijn dikwijls de kop en het halsschild lichter van
kleur, ontbreken de donkere middelpunten in de stippen en hebben
de zijdeband en de buik eene veel gelere tint.
Wanneer de rups zich tot verpoppen gereed maakt, vervaardigt
zij een luchtig wit spinsel in de holte van een blad en blijft daarin
dikwijls verscheidene dagen alvorens hare metamorphose te ondergaan.
Op den 17"“ Mei verkreeg ik de eerste poppen; deze zijn gemiddeld
13 streep lang met korte, doch buitengemeen bolle vleugel-
scheeden en meestal glanzig zwart, als Fig. 16, soms echter geheel
bruin of slechts met eenig zwart geteekend als Fig. 17. Uit de
bruine poppen, die evenwel schaars vertegenwoordigd waren,
kwamen, voor zooverre ik deze naging, wijfjes; zonder dat daarom
echter die kleur een vast kenmerk was der sexen, daar zwarte
poppen evenzeer wijfjes opleverden. De staartpunt loopt uit in een
steeltje dat aan de onderzijde met acht bruine haakjes bezet is,
gelijk bij de sterk vergroote Fig. 18 is voorgesteld.
Mijne eerste vlinders verschenen den 4 " Juni, de laatsten den
15"° daaraanvolgend; ook vlogen zij toen en vooral op den 22'"“
dier maand, des avonds, vrij overvloedig rondom klimopplanten,
buiten, zoodat de maand Juni als de gewone tijd van voorkomen
kan aangemerkt worden.
Het verschillend voedsel was noch op de ontwikkeling, noch op
de kleur der vlinders van eenigen invloed geweest.
De vleugelspanning der mannen, die tegen den gewonen regel
in, gemiddeld iets grooter dan de wijfjes zijn; bedraagt van 23 tot
28 streep. De beschrijving is als volgt: Sprieten van halve vleugel-
lengte, bruin, iets donkerder bij de mannen, draadvormig, aan de
binnenzijde met fijne haartjes die bij de mannen langer en veel
dichter geplant zijn dan bij de wijfjes, zich vertoonende bij zeer
sterke vergrooting, als Fig. 26 en 27 dit aanwijzen. Kop en rug
van de kleur der voorvleugels. Palpen met een lang middellid,
bruin, donkerder aan de buitenzijde en zwartachtig aan de spits,
als is voorgesleld bij Fig. 28 en 29. Zuiger geelbruin. Voor- en
middelpooten donkerbruin; achlerpooten lichter, tarsen met bruine,