
omschrijving genoegzaam verduidelijkt. Evenmin, en om dezelfde
redenen als bij de vroeger reeds door mij behandelde soorten,
Chimabacha fagella ( ') en Dasysloma salicella ( 1) kon ik ook
thans de vervellingen geregeld volgen en bepaal ik mij dus bij eene
beschrijving der rups op verschillende leeftijd.
Ik bevond dan dat mijne diertjes den SS"'“ Mei bruinachtig-geel
van kleur waren met groene voedsel-doorschijning en dat allen nog
glanzende zwarte koppen, halsschilden en voorpooten hadden. Op
14 Juni bedroeg de gemiddelde grootte 13 streep en doorliep de
grondkleur de linten van beengeel tot groenachtig geel; ;het rug-
gevat scheen rood-bruin of groen door; de ringinkervingen waren
licht, alsmede de gewone wratjes, en de daarop ingeplante korte
haartjes, welke echter slechts door vergrooting goed zichtbaar werden.
De koppen, halsschilden en voorpooten waren bij de meeste rupsen
nog glanzend zwart, bij enkelen, die meestal wat grooter waren,
evenwel bruin. Aan weerzijde'-van den kop, die door de grondkleur
vrij breed van het halsschild is afgescheiden en soms bruin
met i zwart gevlekt_was, bevond zich: een.dof zwart stipje. Vijf
dagen later waren de koppen, halsschilden en voorpooten bruin
geworden met uitzondering van die van eene enkele ru p s, welke deize
deelen nog zwart had op den 29“'“ Juni, tóen zij eene lengte van
ruim 13 streep bereikte. Deze rups had zich steeds tusschen een
verdord blad opgehouden, was geheel geel van kleur en is afgebecld
bij 3; zij stierf echter kort daarop. Naarmate nu de rupsen
ouder werden, begonnen ook de koppen, halsschilden en voorpooten
meer te verbleeken en de kleur fletser te worden, zoodat, op den
11"" Juli, toen allen volwassen waren en ruim de lengte van 18
streep hadden, het'lichaam vuil wit en de kop lichtbruin geworden
was, terwijl de kleur van het halsschild en de voorpooten nagenoeg
geheel verdwenen was.
Mijne vier nog overgebleven rupsen begonnen zich thans in de
holte van een blad een doorzichtig wit spinsel te vervaardigen
(verg. fig. 5), waarin zij langer dan eene maand onveranderd bleven
en éérst van den 22““ Augustus tol den 4J" September in poppen
veranderden. Deze laatsten (Ag. 6 en 7), waarvan de vrouwelijke ' 1 2
(1) Se p p , deel 8, blz. 175.
(2) Sepp, 2de Serie, déél 1, blz. 208.
eenige meerdere dikte hebben, zijn ruim 1 Ned. duim groot, lichtbruin
van kleur en met zwarte oogen; haar staarleinde is, rondom
de punt, met acht sterk omgébogen haakjes bezet, waarboven nog
vier dergelijken, doch dunneren, zich v.értoonén, gelijk dit bij
.fig. 8 vergroot is voorgesteld.
De vier vlinders verschenen van den. 14"“ tot den 18"° Oktober
en waren weder allen wijfjes; waardoor ik, tot mijne groote leleur-
stelling, na deze langdurige en niet gelukkige kweeking, toch nog
geen gegrond oordeel over het. door Fredefuke Lienig beweerde
.verschil tusschen de rupsen van beidèfiseksen kon vellen.
Om die reden besloot ik dan ook het inzenden dezer bijdrage
vooreerst uit te stelléni.jen wendde ik onmiddellijk allé.'mogelijke
pogingen aan om, terwijl mijne wijfjes, nog leefden, mannen te
verkrijgen; doch zb'o.wel d it,.a ls het vinden van bevruchte wijfjes-
buiten mislukte mij, zoodat het vooruitzicht op eene nieuwe kweeking
voor het volgende jaar vervlogen was, tenzij het mij mogt gelukken
jónge rupsjes in het voorjaar te Ontdekken', ik deed hiertoe velé
moeite;én Slaagde dan Ook in zooverre dal ik ,.na langdurig.zoeken:,
op den 29““ Mei, 7"“ en 20*"“ Juni,drié,dezer diérijès:tusschen
het eikenblad vond, welke, gevoegd bij een vierde dat ik reeds vroeger,
op den 26““ Mei, tusschen een appelblad gevangen had, mij nu de
gelegenheid tot de volgende vergelijking aanboden.
N1’. 1 (op appelbiad gevonden) was 5 streep lang, eerst lichtgeel
met lichtere inkervingen, glanzend zwarten kop, zwart halsschild
en zwarte voorpooten; later, geelachtig groen met bruinen zwart
gevlekten kop, verbleekt halssehild en bijna witte pooten. Zij verpopte
in September en leverde op den 3"° November een’ vrouwe-
lijken vlfnder uit.
NjK2 was toen ik haar den 29'"” Mei vond, aan de vorige gelijk.
N“. 3 was iets grooter, licht groenachtig geel met lichtere inkervingen,.
bruinen kop, bruin halsschild en bruine voorpootén, zoodat
e r, toen ik deze rups, op 7 Juni, met de vórige vergeleek een
aanmerkelijk verschil in kleur aanwezig was. Dit verdween echter
langzamerhand; daar, op 21 Juni, beide rupsen bruine koppen,
halsschilden en voorpoolen hadden en zoo zeer op elkander geleken
dat het eenige merkbare verschil bestond in eenige meerdere dikte
van n \ 3.
Uit n”. 2 , die den 12de* Augustus verpopte; kwam den 16"“ Ok