
8°. dat de kleur der voorvleugels van Seutulana, vooral bij de mannen,
lichter en bruiner was, de spiegel grooter van ovalen vorm en
licht geel, slechts bij enkele exemplaren aan den voorkant een paars-
achtigen tint vertoonende, terwijl bij Cirsiana de vorm van dien
spiegel meer vierkantig was en voor de donkere punten breed loodkleurig.
4°. dat bij Seutulana het ronde bruine oogvlekje aan de vleugelpunt
duidelijker uitkwam.
5°. dat de punt der achtervleugels bij Seutulana vrij sterk uitstak,
doch bij Cirsiana stomper was met meer afgeronden achterrand.
6°.. dat de kleur der achtervleugels bij de mannen van Seutulana
lichtgrijs was met dónkerder achterrand, bij de wijfjes zeer donker
grijs en slechts weinig lichter dan bij Cirsiana, waar zij van beide
geslachten nagenoeg zwart zijn.
7°. dat de lichtgrijze franjes van alle vleugels bij Seutulana een
meer witten tint hadden.
8o. dat de onderkant der vleugels van de manneri van Seutulana
aanmerkelijk lichter was dan bij die van Cirsiana, hoewel de wijfjes,
in dat opzicht, weinig verschil aanbieden.
Bovenstaande kenteekenen zijn ook voor een gedeelte door von
Heinemann opgegeven, die bovendien nog eenig verschil in den loop
der loodkleurige lijntjes meent opgemerkt te hebben, dat ons echter
van weinig beteekenis toescheen.
Ziedaar de gronden, waaruit w7ij het bestaan van twee afzonderlijke
soorten afleidden, zonder daarom echter nog te willen beweren dat zij
een volkomen bewijs opleveren om dit onvoorwaardelijk aan te nemen,
daar slechts eene opkweeking uit eijeren de quaestie voor goed zal
kunnen beslechten. Daarbij komt nog, dat ook de rupsen, die gelijktijdig
op dezelfde planten voorkomen, eene zeer groote overeenkomst
hebben, gelijk dit uit de waarnemingen van den Heer Weijenbergh
blijkt, en ook bevestigd wordt door de getuigenis van F ischer von
Röslerstamm, Wilkinson en van den Heer Albarda, welke laatste die
van beide vlinders in Maart en April in de stengels van Cirsium
palustre aan trof.
Het bewaren der rupsen is, wanneer men dezen voor den winter
vindt, zeer moeijelijk, daar de meesten verdrongen, zelfs dan wanneer
men de stengels waarin zij huizen, vochtig houdt; alleen de in het
voorjaar gevangene leverden vlinders op. Bij den Heer van Meden