
■boven bezien, zijn de tarsen der voorpooten wit met uiterst fijn zwart
randje aan elk der leedjes. Het achterlijf is beénkleurig, ' doch met
potloodkleurige schubbetjes bekleed.
Het schijnt wel dat deze vlindersoort door geheel gematigd Europa
voorkomt. W ood geeft haar op uit Engeland, Düfönchel uit Frankrijk,
Treitschke en verschillende andere schrijvers uit geheel Duits eh-
land, F key uit Zwitserland en Toscane.
De plaat van F ischer von Röslerstamm, die wij boven aanhaalden,
is zoo onvoldoende, dat men moeite heeft de rups te herkennen en
den vlinder in geen enkel opzigt gelijkend kan noemen. Zou hier
werkelijk eene andere soort, na verwant met deze, doch op pruimen-
en kersen-boomen levend, in het spel Zijn? Mij is nog nimmer een
•dergelijk rupsje op genoemde boomen voorgekomen.
S. v. Y.
Fig. 1. Een rupsje in levensgrootte.
H 2. Kop en vier voorste ringen, vergroot.
„ 13. Het spinsel op een pereblad.
,, 4. Het cocon.
„ 5. Het popje, vergroot.
„ 6. Het vlindertje.
„ 7. Hetzelfde,- vergroot.