
Van mijnen tamelijk grooten voorraad gingen allen, op twee na,
te loor; deze, evenwel, sponnen zich reeds den 11*“ Augustus,
tegen de flesch een wit spinsel, waarin zij overwinterden en dat de
eerste rups den 10*“ Mei, de tweede den 15*“ Mei verliet. Zij
waren toen nog slechts 7 streep lang, van eene grijsachtig groene
kleur met glanzig zwarte koppen, halsschiiden en voorpooten, en
hadden een klein eveneens gekleurd schildje op het laatste lid.
Thans groeiden de rupsjes spoedig door en verkregen zij de gewone
kleur, waarna het eerste zich verpopte den 29““ Mei, het tweede
den 9*“ Juni. De vlinders verschenen den 8’*“ en 22““ Juni en
waren beiden gewone R ib e a n d 1 s, zoodat er nog eene nadere proef
zal noodig zijn om met zekerheid te kunnen bepalen of R ib e a n a
en C e ra sa n a , welke laatste stellig ook overwintert, daar ik er op
3 Mei reeds rupsjes van vond, werkelijk verschillende soorten zijn,
hetgeen ik, te oofdeêlen naar de geleidelijke overgangen die men
bij het bezit van een groot aantak vlinders waarneemt, zeer begin
te betwijfelen.
Dat het verschil tusschen halsschiiden en voorpooten geen vast
kenmerk ter onderscheiding der meestal zöo zeer op elkander gelijkende
rupsen van Tortricideën oplevert heeft mij ook de herhaalde
kweeking dezer soort op nieuw bevestigd, daar ik zoowel rupsen
met'zwarte, als- met groene of bruingevlekte voorpooten had en
daarbij de gewoonlijk gevlekte halsschiiden soms effen groen zónder
eenige teekening waren. R.
Ofschoon de laatste woorden van den Heer d e Roo mij eenigzins
den pas afsnijden, wenschte ik toch nog eenige mededeelingen en
vooral eenige teekeningen bij de beschrijving van T o r lr ix r ib e a n a
J I ü b n . bij te voegen. Ik heb namelijk andere observatien gedaan
omtrent het halsschild der rups van deze soort en hoewel ik waarschijnlijk
niet zooveel rupsen heb opgekweekt als mijn vriend d e
Roo, zoo kan ik toch niet nalaten mede te doelen dat alle rupsen
dezer soort, die ik (te L e y d e n ) heb waargenomen, de eene meer
de andere minder dezelfde teekening op het halsschild vertoonden.
De teekening op den kop is evenwel hier minder standvastig.
Moge nu al R ib e a n a in Gelderland meer afwijken, ik reken het
noodig dat de typische teekening worde afgebeeld en doe dit te
eerder daar mijn vriend d e Roo vergeten heeft vergroote afbeeldingen
van de rupsen of enkele ringen er van te geven.
Ik heb bij fig. 3 eene rups op L o n ic e ra x y lo s te um voorgesteld,
omdat ik op dien heester de meesten van die soort aantrof. Deze
had | |n e duidelijke teekening. De kop was glanzig licht bruinachtig
groengeel met bruine vlekken, de palpen van dezelfde kleur als de
kop met zwarte ringen. Het nekschild iets geeler met 12 bruine
vlekken (zie fig. 3). De rug groen; zijden en buik geel. Op den
2 “ en 3*“ ring 2 geele wratjes met een wit haartje bezet; op de
volgenden 4 dergelijken in trapezium (zie fig. 4). Het laatste lid
geel met 4 bruine gegolfde dwarsstreepjes, Voorpooten zwart; buik-
pooten en naschuivers groenachtig geel. Luchtgaten zonder gekleurde
zoomen, diep in plootjen liggend.
Ik vo'ég er (fig. 5 en 6) eene afbeelding der pop en (fig. 7) van
het staartpunt aan de buikzijde en (fig. 8) van hetzelfde in profiel
bij, omdat mijne teekeningen nog al van die.van den Heer d e Roo
afwijken... '
Tlman dra am a ta r ia L. Verg. Dl. IV. PI. 25.
De hier afgebeelde fraaie en zeer zeldzame- verscheidenheid werd
door mij in Augustus op Daalhuizen gevangen (fig. 10), • • R.
Hcliophobus popular ls F.
Ik voeg hier nog de vergroote afbeelding bij der eijeren van Po-
p u la r i s , welke mij reeds voor eenige jaren werden toegezonden,
doch waaruit ik de rupsen niet heb opgekweekt. Deze eijeren
waren parelgrijs, plat en zelfs hol van onderen, van boven half
kogelvormig, doch in het midden met een diep rond indeuksel en
aan den rand met 24 vöóren geribbeld. V.