
TORTRIX ITLLERTANA, w . v.
Plaat 27 en 28, Fig. 1 -2 0 .
H ü b n e r , Samml. Eur. Schmett. Tort. Fig. 172 en 136.
T r e it s c h k e , Schmett. von Europa. VIII bl. 83 —X.R. bl. 64.
Herr. ScHaFFEB, Syst, Bçarb. d. Schmett. v. Europa, IV. bl. 162 en 349.
D u po k c h e l , Hist. Natur. d. Lépid. Supp. IV. bl'. 351.
v. Heinemann, Die Schmett. Deutschk-w. dSchweiz. bl. 50.
Woôd, Index entom. "No. 1677.
Guérin Méneville, Etc/, pittoresque d’ Hist. nat. bl. 412.
Op de algemeene vergadering van de Nederl. Entomologische Ver-
eer.iging in 1865 te Arnhem gehouden, deelde ik eenige bijzonderheden
mede over Tortrix Pitteriana, die gedeeltelijk zijn opgenomen in
het Verslag van die Vergadering.
Op uitnoodiging van Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven, heb ik
mijne waarnemingen omtrent deze merkwaardige Tortrix voortgezet
en die ingerigt voor eene bijdrage in dit werk, waartoe ik bovenal
werd aangemoedigd door de toezegging, dat ZEd. zich bereid verklaarde
om de noodige afbeeldingen te maken.
In Juli 1863 is deze Vlinder het eerst door mij in ons land gevangen
in de Duinstreek bij O verveen; later ook door den H. Weijenbergh ju.
en anderen, en dien ten gevolge opgenomen in de lijst van ónze m-
landsche Fauna.
Den 8en Juni 1865, op eene wandeling in diezelfde duinstreek met
den Heer W. J . B oogaard vonden wij op eenige planten van Conval-
laria PoVygonatum (zoogenaamd Salomo's zegel) in een schaduwrijk
hoekje tegen een boschkant, een aantal rupsjes, die ik met de bladen,
waartusschen zij zich hadden vastgesponnen, medenam. Eene week
later vond mijn Vriend de Heer J. Kinker op diezelfde plaats, nog
meer van die rupsen, die hij eveneens buit maakte en- die wij besloten
gezamenlijk groot te brengen.
Te dien einde namen wij elke week op onze excursie aldaar, eenige
takjes Convattaria mede, die in een blikken doos bewaard wordende,
minstens acht dagen lang geschikt bleven tot voedsel voor onze
kweekelingen.
De rupsjes, die toen ongeveer halfwassen waren, leefden op de gewone
wijze der meeste bladrollers, een of meer bladen te zamen spinnende
(zie op de plaat de top van het SalomoVzegel-plantje bij A)
tot dat het blad grootendeels doorknaagd en verkleurd was, waarna
de bladen dQor mij verwisseld werden; terwijl ik steeds zorgvuldig
de oude bladen los maakte en de rupsjes op het versche voeder
plaatste, waar zij z ijl onmiddelijk een nieuw verblijf vervaardigden.
De volwassen rupsen waren van grootte zoo als bij fig. 2 is afge-
beeld. De meesten waren bleek groen, meer geelachtig naar den anus;
kop donkerbruin met witte palpen (zie fig. 3.), halssehild glanzig bruin
en de huid tusschen die beide deelen vuil wit. Ruggevat donkei groen
met 2 strepen van dezelfde kleur op zijde van den rug; 2e en 3e ring
elk met 4 lichte wratjes (zie fig. 4), de volgenden elk met 5 zulke
wratjes waarvan vier in trapezium, en één boven het stigma geplaatst
zijn. — Het stigma zelf is bruin gekleurd en cirkelrond, op het
12e segment staan 4 wratjes op eene rij (zie fig. 5). De twee voorste
pootjes, zijn donkerbruin, de vier volgenden zeer licht bruin, de mid-
denpooten van dezelfde kleur als het lijf en de naschuivers geel. ^
Volgens Ddponchel variëren de rupsen in kleur tusschen groen en
geel, hetgeen ik later ook in zekere mate heb waargenomen, daar ik
vuilgroene, bleekgroene en ook geelgroene rupsen vond.
Omstreeks den 18en Juni begonnen mijne eerste rupsen tusschen de
bladeren te verpoppen, hetwelk nagenoeg veertien dagen voortduurde.
De poppen zijn donkerbruin met zwart-bruine vleugelscheeden.
Fig. 6 stelt eene pop voor in natuurlijke grootte: de laatste segmenten zijn
op de rugzijde bezet met twee rijen, scherpe doorntjes, die aan de
12