
GrRAPHOLITHA CIRSIANA, Zell.
Plaat 30, Fig. 1—9.
Fischer v. Röslerstamm, Abbild, pag. 176 Tab. 64 fig. b, d, g. nom. Scutalana.
HERRiCH-ScHäFFER, Syst. Bearb. der Schmett. v. Bur. IV. pag. 241, fig. 225.
von H e in em a n n , Die Schmett. Deutschi, und der Schtoeüz, B. 11. H . 1. Die Wickler, p. 150.
Stainton, A Manual of British Butterflies and Moths, Dl. 11. pag. 211.
Wilkinson, The British Tortrices, pag. 95.__
De gelegenheid tot het leeren kennen van bovenstaande vlindersoort
werd mij verschaft door den Heer A. B. van Medenbach de R ooy,
die de rupsen in de stengels van distels ontdekte en de goedheid had
mij er eenigen van af te staan. Zoowel de kleur dier rupsen, als de
plant waarop zij gevonden waren, deden mij al spoedig vermoeden
dat zij tot de door F ischer von R öslerstamm onder den naam van
Taedisca scutulana behandelde soort zouden behooren, hetgeen ik ook
later bevestigd vond, toen ik de vlinders met de afbeeldingen van
dien schrijver vergelijkende, dezen duidelijk in de donkere exemplaren
die door hem als variëteiten worden voorgesteld, erkende. Het verschil,
evenwel, tusschen deze variëteiten en den veel lichteren, zooge-
naamden type en daarbij nog de opmerkelijke bijzonderheid, dat zich
onder al mijne vlinders, die in beide geslachten goed waren vertegenwoordigd,
geen enkel exemplaar van dezen type bevond, gaf mij
aanleiding om aan eene vergissing te denken, welke mij nog waarschijnlijker
voorkwam toen ik, bij het lezen der beschrijving, bemerkte
dat de schrijver zelf er niet geheel zeker van was geene twee soorten
te hebben dooreengemengd.
H e t w a s d u s a lle z in s n o o d ig e e n n a d e r on d e r z o ek in te s te lle n ,
a lv o r e n s m ijn e v lin d e r s m e t ju is th e id te k u n n e n b e s tem m e n . D a a r to e
s to n d en mij ten d ie n s t e d e w e r k e n v a n HERRicH-ScHaFPER, Stainton,
von Heinemann en Wileinson, d ie mij to t d e s lo tsom le id d e n , d a t
m ijn e v lin d e r s n ie t to t d e Gr. scutulana m a a r o n tw ijf e lb a a r lo t d e Gr.
cirsiana d ie r sch r ijv e r s m o e s ten g eb ra ch t w o r d e n . I k h eb d u s g em e en d
h u n d ie n n a am te m o e ten g e v e n en d aarom d e S y n o n ym ie g e s t e ld
zo o a ls d ie b o v en d e z e b ijd r a g e g e p la a ts t is , e n z a l n u b e g in n en m e t
e e r s t d e b e s ch r ijv in g d e r so o rt, d ie ik o n d e r den n a am v a n Cirsiana
b ed o e l, te d o en v o lg en en dan la te r d e k en te e k e n e n v a n v e r s c h il o p g
e v e n , d ie ik g em e en d h eb tu ssch en d e z en en Scutulana t e o n td ek k e n .
De jonge rupsen (fig. 1) die nog in Augustus in gezelschap van
bijna reeds volwassenen binnen de stengels van Cirsium arvense te
vinden zijn, hebben de lengte van 7 tot 10 streep. De kop, het
nekschild en de vlek op het laatste lid zijn bij sommigen glanzig zwart,
bij anderen donkerbruin, de voorpooten geelbruin met zwart geringeld.
Het lichaam heeft eene bruinachtig gele kleur, met zwarte of bruine
doorschijning van het ruggevat en met langwerpig bruine vlekken en
lichtbruine haartjes op de ringen. Later wordt de kleur rood en is
de beschrijving eener volwassen rups als volgt: Lengte van 13 tot 15
streep; vorm dik, ineengedrongen. Kop plat, spits toeloopend en
even als het nekschild, dat door eene lichte lijn gedeeld wordt, glanzig
donkerbruin. Voorpooten bruin. Lichaam donker vleeschkleurig
met vrij groote, iets verheven liggende, glanzige bruine wratjes op
elk van welken een kort lichtbruin haartje geplaatst is en met een
bruin schildje op het laatste lid. Ruggelijn iets donkerder dan de
grondkleur. Stigmaten klein, zwart. Middelpooten geelachtig rood
met zwart—bruine hakenkransjes» Buik van dezelfde kleur met eenige
bruine vlekjes op de ringen- (fig. 2 en 3). Na de overwintering
woidt de kleur fletser en het bruine van kop en nekschild lichter.
De pop (fig. 4) -us in een lichtgrijs spinseltje binnen de holte van
den stengel besloten (fig. 5). Zij heeft de lengte van 11 streep, is
bruin en op den rug van eene menigte doorntjes voorzien. Aan de
staartpunt staan een aantal haakjes en doorntjes, gelijk dit bij fig. 6,
vergroot is voorgesteld.
De vlinders (fig. 7 en 8) hebben eene vleugelspanning van 16 tot