
TORTRIX HOLMIANA, 1
Plaat 7, Fig. 1 -7 .
Hübkee, Samml. Ear. Schmett. Tortr. Tab. 7, fig. 39.
„ Beytrige, I B. 3 Tli. Tab. 1, fig. o, '8, 9.
Tiieitschke, Schmett. von Eur. VIII, p. 124.
Wood, Index Ent. B°. 874..
Humphbets AMD W estw., Brit. Mollis, II. p. 114, Tab, 80, fig. 17—19.
Heimemamm, Schmett. Deutschl. II. p. 28, N°. 30.
De rups waaruit dit aardig vlindertje voortkomt, treft men, tegen
half Junij, op verscheidene ooftboomen aan, in omgeslagene randen der
bladeren. Volgens de opgave van den Heer Mr. H. Albabda in de
Bouwstoffen (Deel III. bl. 67) leeft zij op peren- en appelboomen,
meidoorn en vogelkers. Bij volwassene exemplaren bedraagt de'lengte
1,3 Ned. duim. Het geheele ligchaam is eenkleurig hoog citroengeel,
alleen aan de zijden iets lichter. De ruggelijn is groenachtig, ten gevolge
eener vrij sterke doorschemering van het voedsel, vooral op het 8*,e lid.
Van eene knobbelachtige verhevenheid op genoemd lid, waarvan T reitschke
spreekt, bemerkten noch de Heer De R oo van Westmaas, noch ik iets.
De kop en het nekschild zijn honigbruin; de kop vertoont aan wederzijde
een zwart streepje; het vrij kleine, in tweeën gedeelde nekschild
heeft eenen zwarten achterrand. De gewone stippen zijn geel en met