
TORTRIX FORSTERANA f .
Plaat 37 en 38, Fig. 1—30.
ï r e i t s c h k e , Schmett. von Europa, V I I I , pag. 54. (Adjunctana) , X , 3 ,
pag. 59.
y . H e in em a n n , Schmett. Deutschlands und der Schweiz. Die Wichler,
pag. ,57.
Wilkinson, British Tortrices, pag. 45.
In de belangrijke onlangs in dit werk opgenomen bijdragerwan
den Heer L o o d e e se n over T o r l r i x P ille r ia n a worden ook eenige
waarnemingen medegedeeld, ontleend aan het prachtige plaatwerk
van J. V. A üdouin , waarin die soort, als schadelijk insekt van den
wijngaard, onder den naam van «Pyrale de la vigne» voorkomt (i).
Het ware dus overbodig hier nogmaals de aandacht op dien schrijver
te vestigen, zoo ik niet wenschte te doen uitkomen dat, al mogen
ook anderen verscheidene Tortricideën verdienstelijk hehben bespro-
ken en afgebeeld ( - ) , aan hem nogtans de eer toekomt der vol(*
*) De titel van dit werk fs » Histoire des Insectes nuisibles à la vigne et particulièrement
de la Pyrale qui dévaste les vignobles des Départemens de la Côte-d’or etc. Ouvrage publié sous
les auspices du Ministre des travaux publics, de l’agriculture et du commerce et de M.M.
les membres des Conseils généraux des départemens ravagés. Paris, F ortin Masson et C»e,
1840—1812. 4to. 6 livr. Atlas. 23 planch.
(*) Vergelijk, onder anderen, Ratzebukg, Die Forst-Insecien, Dl. II, pag. 198—238,
Tab. 1, 12, 13 en 14; alsmede Se p p , Dl. II, Tab. 24, Di. IV, Tab. 13, Dl. V, Tab.25,
43, 48, 49, Dl. VI', Tab. 10, 40, 50, Dl. VII, Tab. 38, Dl. VIII, Tab. 6. — 2de Sérié,
Dl. T, Tab. 18, 21, 33, 34, 46, 47, Dl. Il, Tab. 3, 4, 6, 7, 15, 28, 29,.-30.
ledigste bewerking van de eenige soort dezer Afdeeling, waarvan,
voor zoo verre ik weet, de geheele metamorphose, van het ei af
is nagegaan.
Vreemd mag het daarom heeten, dat noch Wilkinson, noch
v. Heinemann, .wier geschriften toch van latere dagteekening zijn,
dit te recht beroemde werk schijnen geraadpleegd te hebben, daar
zij de eerste toestanden dezer vlindergroep of geheel stilzwijgend
zijn voorbijgegaan, of zich slechts tot oppervlakkige narichten dienaangaande
bepaald hebben.
Zoo men nu bedenkt, dat van de 600 tegenwoordig reeds als
Europeesch bekende Tortricideën nog slechts eene enkele soort
volledig bewerkt is , zal het wel geen betoog behoeven, dat op dit
veld nog een aantal ontdekkingen te maken zijn, die vooral ook
belangrijke uitkomsten kunnen opleveren, waar het de juiste bestemming
van thans twijfelachtige soorten geldt. Aangenaam is het
mij daarom, dat mijne pogingen om de kennis dezer vlinderafdeeling
een stap verder te brengen, in zoo verre slaagden, dat ik thans in
staat ben de volledige beschrijving eener tweede sport, te weten,
der over het algemeen zeldzame Torlrix Forsterana aan mijne lezers
te kunnen aanbieden.
Het was namelijk bij een onderzoek op groenblijvende gewassen,
dat ik den 20““ Oktober 1866, tusschen twee, soms drie, door
middel van eenig spinsel op elkander vastgehechte klimopbladeren,
eene menigte mij toenmaals onbekende- rupsjes aantrof, die later
bovengenoemden vlinder opleverden.
Deze diertjes waren gemiddeld 1 Ned. duim lang; het kopje was
hartyormig, licht- of wel donkerbruin en door het lichtere soms groenachtige
halsschildje doorschijnend. De kleur van het met lichtbruine
haartjes bezette lichaam wisselde af tusschen bruinachtig geel en vrij
donker groen, het laatste lid had twee bruine of zwartachtige vlekjes;
de gewone stippen waren licht gekleurd.
De lichtere exemplaren, als Fig. 11, worden later groener van
kleur; tusschen de donkere bestaat dan echter alleen het verschil in
de meerdere grootte, als blijkt uit Fig. 12, alwaar eene rups, voor
de overwintering, vergroot is afgebeeld.
Ik bewaarde nu deze rupsjes in ruime flesschen, geplaatst in een
koel vertrek, doch had het geluk niet eene enkele levend den winter
door te brengen, zoodat eene verdere voortzetting der kweeking
18