
veel breeder en minder gebogen is. Op drie vierde der vleugellengle
twee aan elkander tegenovergestelde, bij het mannelje kleine, bij
het wijfje grootere vlekjes.
Dat aan den voorrand is het grootste en staat het verst van den
wortel af. Het heeft de gedaante van een driehoek, welks naar den
achterhoek des vleugels gerigle top, soms scherp, soms stomp is.
Dat van den binnenrand vormt mede een driehoek, waarvan de
top loodregt naar boven staat. Beide toppen, welke daardoor niet
juist tegenover, elkander staan, blijven zoo ver van elkander verwijderd,
dat zij nog eene vrij breede streep van de grondkleur vrij
laten.
Genoemde dwarsband en vlekjes zijn zeer licht geel.
Franjes bruinzwart, glanzig, aan de uiteinden lichter, niet door
eene stippellijn gedeeld.
Ondervleugels donker grijs. Franjes bruingrijs.
• Onderzijde van ajle vleugels donkergrijs'. Alleen het begin van
het voorrandsvlekje der bovenvleugels een weinig zigtbaar.
De rups leeft in de bladen van K r o p a a r (D a c ty lis glornerata L.),
R ijz ig zw e n k g r a s (F e s lu c a e la lio r L.) en Sm a lb la d ig veldbeemdgrOs
( Poe p r a te n s is v a r . a n g u s tifo lia Goud.).
Het ei wordt, in het laatst van Julij of in Augustus, gelegd op
de bovenzijde van een blad, hetwelk nog slechts met zijne- spits uil
den scheut te voorschijn komt.
De jonge rups boort zich door de opperhuid van hel blad en
voedt zich met het bladmoes. Hierdoor ontstaat eene zoogenaamde
mijn, welke de geheele dikte van het blad inneemt, zoodat ter
wederzijde niet veel meer dan de kleurlooze opperhuid over blijft.
Deze is op de onderzijde van het blad dikwijls bol en opgeblazen;
op de bovenzijde blijft zij vlak.
De mijn is zeer smal, ten hoogste een nederl. streep breed. Zij
is eerst licht groen, later geelwit. De donkergrijze uitwerpsels der
rups zijn er regelmatig in verspreid.
Zij heeft gewoonlijk eene groote lengte; begint nu eens hooger,
dan eens lager in de bladschijf en loopt, regt naar beneden, langs
haren voet, tot in de bladscheede, die den scheut of den stengel
omvat. Zij bevindt zich veelal nabij het midden, doch niet zelden
ook langs dén rand der bladschijf.
Somtijds wordt hetzelfde blad door meer dan ééne rups bewoond.
Eenmaal vond ik een, waarin vier mijnen waren, dié, daar zij
evenwijdig aan elkandetfUjiepen, den indruk gaven als of het blad
gestreept wasn>^
Zoo' als: .de rigling der mijn reeds deed vermoeden, zit dé rups
altijd met den kop naar beneden. Men vindt haar echter nooit in de
ontwikkelde bladschijf, maar altijd in de bladscheede of in dat
gedeelte van de bladschijf, dat nog door een ander blad omslolen
is. De mijn in de bladschijf zou, oppervlakkig beschouwd, echter
doen denken, dat de rups eerst aldaar had geleefd en zich later
haren weg naar beneden had gebaand. Van daar dal enkele schrijvers,
gelijk Stainton, opgeven dat zij eerst in de bladen, later
in den stengel leeft; terwijl anderen, zoo als Frey, zeggen, dal
zij het eerste nooit hebben waargenomen.
Naauwkeurige waarnemingen hebben mij geleerd, dat de rups
zich nooit ophoudt in dat gedeelte van het blad, hetwelk aan het
licht ié blootgesteld en dat de omstandigheid, dat men desniettegenstaande
de mijn daarin wel aahtreft, een gevolg is van de
eigenaardige wijze, waarop zich de grassen ontwikkelen.
De bladen zijn in den grasscheut g evouwen of opgerold. In het
eerste geval is ieder blad in de lengte gevouwen, zoodat zijne doorsnede
een hoek vormt, en zijn de bladen zoo geplaatst, dat die
hoeken in elkander passen en wel die van het 3i’ blad in het 1 ,
die van het 4 “ in het 2de enz.; lerwijl de beenen over elkander
heen schieten. Snijdt men de scheut dwars door, dan ziet men,
dat, daar de hoek, d. i. is de kiel van ieder blad naar buiten is
gekeerd, en de bladen op twee rijen slaan, de scheut noodwendig
eerien platten of elliptischen vorm moet aannemen. — Zoo bij
D a c ty lisI P o a enz.
In het tweede geval, is ieder blad in de lengte spiraalvormig
opgerold en bevat in den daardoor gevormden hollen koker een jonger
blad, dat op zijne beurt een nog jonger omsluit en zoo vervolgens.
Eene doorsnede vertoont in dit geval de bladen in kringen van
elkander liggende, waardoor de scheut een’ ronden vorm verkrijgt.
Zoo bij F e stu ca elalior.