
ORGYIA ERICAE, GERM.
Plaat 44, Fig. 1—14.
Germar, Fauna Ins. Fur op. , V I I I , tab'^I 7 en 18.
Treitschke, Sckmelterl. v. Fur. X . 1 , p. ISO. _
Hübn er , Samml. F u r, ScJimett. Bombyces, fig, 279 et 280.
Snellen, Vlinders v. Neet. Macrbl., bl. 169.
L . B ecker, Annales d. I. Soc. Fnt. Belge, V. pl. 1. fig, 2.
B rey er , Idem Opus. VI. p. 15. pi. 1. fig. 1 u—d.
Mijn welwillende en ijverige vriend F. J. M. He y la e rt s -Jr. , die
ons voortdurend met de entomologische schatten der omstreken zijner
woonplaats bekend maakt, zond mij in Junij dezes jaars twee
rupsen van de zeldzame vlindersoort O rg y ia E r ic a e , eerst onlangs
als bewoonster van ons vaderland bekend geworden en die in dit
werk nog geene plaats kon erlangen. Ik beeldde deze aardige
rupsjes op hun gewoon voedsel af en ontving later op aanvrage
van mijnen vriend al hetgeen verder noodig mogt wezen om de
levensbeschrijving deze O rg y ia in dit werk op te nemen. Op de
wijze door den Heer Mr. H. Albarda gevolgd, zal ik eerst de beschrijving
van het dier in de verschillende toestanden van ontwikkeling
geven en daarna de eigenlijke levenswijze (naar de mede-
deeling van den Heer He y l a e r t s ) behandelen.
Het ei (fig. 13) is kogelrond, glanzig, zuiver wit, somwijlen met een
microscopisch lichtbruin vlekje in het midden. De eijeren zijn
geheel verborgen in parelkleurige wol, waarschijnlijk van het achterlijf
der moeder afgehrabd.
De volwassen mannelijke rups (fig.1 'en 2) is 17 streep lang, slank
zwart met chromaat-geele versiersels. Het is deze laatste kleur, die
haar op den eersten blik laat onderscheiden van de rups van
A n t iq u a , met welke zij overigens de grootste overeenkomst heeft.
De kop is zwart met grijze beharing. De eerste ligchaamsring
draagt Ier wederzijde van den schedel een rond wratje|||fig. 3),
bezet met een bos zwarte aan het,gin.1 gepluimde haartjes van
ongelijke lengte. Opdat van de fraaiheid van Zoodanig vederachtig
haartje wel zou kunnen blijken, heb ik er bij fig. 4 eene yergroote
afbeelding van gemaakt. De: drie eerste ringen hebben geele versiering
op den rug en de zijden, en zijn met vrij lange geele haren
bezet. De 4 “ tot de 7'" ring dragen op den rug? goedgevulde bosjes
van stijve, geele borsteltjes, allen volkomen van denzelfde lengte en
daarom zich als -afgeknipt verCooncnde. Aan dé zijden vertoonen
deze en alle volgende ringen twee boven elkander staande ronde
geele Wratjes met lange haren bejzet. De 9" en 10'' ring .dragen,
midden op den rug een onbehaard goudgeel wratje met een diep
indruksel ifl hèt-midden, eene plaats waar de rups voor alle aanraking
zeer gevoelig is. liet bleef mij onbekend of dit een bijzonder
orgaan %<j en vooral waartoe de openingen, indien é r die zijn
konden strekken. Op het midden van den laalsten ring ziet men
weder eèn gepluimd kwaslje, gelijk aan die ter zijden van den kop.
De voor-en achlerpoolcn zijn zwart, de acht mjddenpooten goudgeel.
De vrouwelijke rups is eveneens gekleurd en versierd, doch zij
is iets langer en vooral minder slank.
Het spinsel is van bruingeelê'grove zijde, hier en daar doorweven
met die haren der rups: Dat van het mannetje (fig. 5) is kleiner
van omvang en donkerder van kleur dan dat van het wijfje (fig. 6).
De mannelijke pop-is niet volkomen een duim lang, vrij gedrongen
(fig. 7). Zij vertoont zeer breede sprietscheeden, is zeer glanzig zwart
of donkerbruin van hèt kopeinde tol aan de spits der vleugelscheeden
en'overigens grauwachtig bruin, met grijze haren vrij digi.bezet. De
staartpunt is kegelvormig, eenigzins naar de buikzijde gebogen en
aan de spits van eenige omgekrulde haakjes voorzien (zie fig. 8,en 9).
De vrouwelijke pop heeft eene geheel andere gedaante. Zij is 14
streep lang en 7 breed (fig. 10), en dus merkelijk gezetter; daarenboven
verschilt zij zeer sterk in kleur. Zij is buitengewoon glanzig,
licht geelachtig bruin met donkere stigmata en vertoont door lichter
belinting spoien van vleugelscheeden, ofschoon het daaruit voorlko