
Bij het betrekkelijk gering aantal onzer inlandsehe vedermotjes, was
het mij hoogst aangenaam de levensgeschiedenis van een dezer, in
den laatsten staat zoo brooze en teedere diertjes te kunnen opnemen.
In ons, werk staat, behalve de beschrijving van het zespennige vlin.
dertje {Alucita Polydactyla,Deel VII, Tab. 3) slechts die van het grijze
vedermotje (Pteroph. mictodactylus, Deel IV, Tab. 45). terwijl toch sommige
andere soorten, als Fuscus Retz., Filosellcie Zei*, en Pentadactylm L.
gemeen genoeg zijn en op vele plaatsen voorkomen. Van wijlen
onzen verdienstelijken vee Huell bezit ik nog eene teekening, voorstellende
de ontwikkeling van een vedermotje> waarvan de rups in
Augustus op de rasters van het spoorweghek bij Arnhem aangetroffen
werd en dat 'hét meest overeenkomt met HEEBicn-ScHaEEEE’s Tephra-
dactylw, ongelukkig bleef de levenswijze der rups en haar voedsel
onbekend. Van eene andere soort ontving ik eens twee popjes aan
eenen akelei-stengel vastgehecht, welke gave vlindertjes leverden; deze
vonst was in Gelderland gedaan. Misschien kan deze opgave tot opsporing
van dergelijke larven dienen. Men zal mij altijd met!de toe—-
zending daarvan (per post) veel genoegen doen.
S. v. V.
Fig. I ,
* 2,
, 3.
, 4.
, 5.
, 6.
, 7..
8. , 9.
, 10.
W ii.
Een rupsje, vergroot van voren en op den rug.
Hetzelfde van ter zijde.
Een ring, sterker vergroot.
Een buikpoot, zeer sterk vergroot.
Het popje in natuurlijke grootte.
Hetzelfde, vergroot, geteekend 1 Junij.
Hetzelfde, u r 8 Junij.
Het staarteind, sterker vergroot.
Een vlindertje § , in rust.
Hetzèlfde vliegende, vergroot.
Boven- en ondervleugel van liet mannetje.