
vrouwelijke vlinders met bijna geheel donker bruine, of omgekeerd geel -
roode bovenvleugels, maar elk voorwerp sluit zich min of meer aan
een dezer uitersten aan, zoodat de grens tussehen de beide afwijkingen
moeijeljjk zoude zijn aan te wijzen.
Het is hier, naar ik meen de plaats om melding te maken van een
mijner wijfjes, dat even als enkele vrouwelijke vlinders van Phlaeas
op de ondervleugels even boven dé roode randvlekken vier blaauwe
stippen vertoont. Zij zijn echter paarser dan bij genoemden vlinder
en vrij flaauw.
De levenswijze van Circe, door mij, gedurende ééne generatie, nagegaan
doet mij vermoedeh.dat het insect jaarlijks tweemaal voorkomt.
De vlinder toch vindt men volgens v. Hedtemann in de maanden Mei,
Julij en Augustus ; ook mijn vlinder verscheen in Mei, terwijl ik altijd
in Augustus en September onbeschadigde vlinders heb gevangen, zoodat
ik bepaaldelijk vermoed dat men ook in Junij rupsen vinden kan,
gelijk met een woord in de Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland
wordt gemeld.
Polyommatus Circe is in ons land overal aan te treffen, waar verschillende
soorten van zuring groeijen. Zij werd door mij echter nimmer
zoo algemeen aangetrofifén als Phlaeas. Verwarring met deze
laatste vlindersoort is onmogelijk, aangezien Circe den vuurgloed van
Phlaeas geheel mist en deze laatste de onderzijde niet geelgroen maar
(donkergrijs) aschgrauw heeft.
Circe komt volgens Hoppee ook in Syrië voor, terwijl Dr. A. Speïbr
in de Bntomol. Zeitung mededeelt dat deze vlinder zeer gemeen is op
eene hoogte van 3500^-6700 voet, waar hij dan echter grooter schijnt
voor te komen en als afwijking onder den naam bekend staat van
Polyommatus subalpinus.
Arnhem 1867.
Fig. 1. Eijeren.
* 2. Het ei, vergroot.
u 3. De jo n g e rups, vergroot.
» 4. De rups, halfwassen.
h 5—6. Volwassen rupsen.
A. J. Brants.
Fig. 7. Dwarsdoorsnede der rups.
b 8-—9, Poppen.
b 10. Het staarteinde der pop, vergroot.
u 11—12. Vrouwelijké vlinders.
b 13—14. Mannelijke vlinders.