
groolendeels Jfluipwespen, en wel in twee soorten, daarenboven
enkele T a chinae.
Zonderling was de manier, waarop de larve van eene der sluipwespen
buiten haar woondicr raakte. Eenige dagen reeds vóór het
inspinnen zwol de aangedane rups. eénigzins op, at niet meer en
zag er ziglbaar kwijnend uit; daarop vervaardigde zij een plat spinsel
tegen den wand der suikei flesch, en na twee of drie dagen stil gezeten te
hebben, berstte zij aan de buikzijde open. In de scheur daardoor ontstaan,
zag men nu eene doorschijnende blaas, waarin men duidelijk de
parasïellarve zich zag bewegen. Langzamerhand werd de blaas zelve ondoorschijnend
en kreeg danden vorm van een gewoon sluipvvespen-cocon.
In het begin van Augustus, iels vroeger of later, knaagde onze parasiet
eene opening aan de rugzijde der rups en verliet haar woondier.»
De determinatie der beide sluipwespen is C am p o p lex ca rb o n a riu s
Ralz. en Meteorus (P e r i lü u s ) b im a c u la tu s Wesm. De eerste soort
is degene die volgens den Heer Heylaerts op zoo vreemde wijze
haar woondier verliet. Die wijze is echter niet zoo buitengemeen.
Ratzehurg beschrijft haar bij dezelfde soort, die hij uit Org. a n liq a a
verkreeg. Het is mij meer voorgekomen dat ik spinsels van parasieten
aantrof, aan de bovenzijde bedekt met het 'huidje der rups
waarin zij geleefd hadden. Ook heb ik wel opgezwollen en harde
huidjes van rupsen gevonden, die inwendig' het cocon van eene
sluipwesp bevatten. Evenwel kan ik mij niet herinneren dat het
ooit in beide gevallen anderen waren dan huidjes, van soorten uit
de familie der spinners en wel harige rupsen of borstelrupsen.
S. v. V.
K g . . 1 1en 2 . Mannélijkis rupsen.
3. Haarbosjes aan den kop, vergroot.
4. Een haartje afzonderlijk, sterker verdroot.
5. Het mannelijke cocon.
6. Het vrouwelijke cocon.
7. Omtrek van de mannelijke pop.
8. Dezelfde pop, vergroot.
9. Haar staarteindei , sterk vergroot.
10. De vrouwelijke P°P-' ,
11. Een mannelijke vlinder.
12. Voorvleugel vani een anderen.
13. Het wijfje.
14. Eijeren.