
vlekje vertoont. De eerste dwarsband is wit, soms meer, soms minder
sterk uitgebogen;. daarachter volgen, aan den bovenrand, twee met
de punten buitenwaarts gebogen driehoekige vlekken, waar tegenover,
op den onderrand, nog twee dergelijke staan, van welke laatsten de
eerste vlek met haar punt meestal een weinig voorbij de haar tegenover
staande reikt; vervolgens komt aan den bovenrand nog eene
witte vlek, wier spits naar binnen gekeerd is, en waaronder zich een
zwart oogpunt bevindt dat soms die vlek aanraakt. Al de genoemde
vlekken zijn zilverachtig glinsterend en aan de binnenzijde zwart
gerand.
De franjes zijn grijs, bij het oogpunt, alwaar de buitenrand zwart
is, met een' zwarten veeg. De ondervleugels zijn grauw met lichte
franjes.
De onderzijde der bovenvleugels is bruin-grauw, aan den bovenrand
met doorschijning der witte vlekken en met lichtgrauwe franjes;
die der ondervleugels grauw met lichtere franjes.
Mijne vlinders leverden geene bepaalde verscheidenheden op; het
voornaamste verschil^ bestond in de meer donkere tint van sommigen
die dan zullen overeenkomen met de Engelsche exemplaren, welke,
volgens Statnton (‘), veel donkerder dan de Duitsche zijn en in de
grootte der vlekken, die soms zeer dicht bij elkander kwamen. Zeller
spreekt van eene variëteit, waarbij de eerste vlekken tot een band
ineenloopen; ook haalt hij, als zoodanig, nog aan den, bij Hübner,
fig. 444, afgebeelden vlinder, die drie banden heeft.
Eet verschil tusschen de seksen is, behalve aan de dikkere lichamen
der wijfjes, vooral kenbaar door de witte kleur, die deze op de
laatste helft van het achterlijf hebben.
Onze vlinder gelijkt zeer op eene andere eveneens op de berken
levende soort, namelijk, op L. cavella, die, hoewel veel zeldzamer, toch
ook door mij in Gelderland gevangen is; bij dezen vlinder, die overigens
dezelfde teekeningen heeft, is echter het zwarte oogpunt door
een aldus gekleurd streepje vervangen en loopt de eerste dwarsband
meer scherphoekig; deze kenteekenen zijn evenwel, op het eerste gezicht,
zoo gering, dat het niet onwaarschijnlijk is dat beide soorten
dikwijls dooreen zullen gemengd worden en dat men, bij nadere inzage,
zal bevinden dat L. cavella mogelijk minder zeldzaam is, dan zij
schijnt.
(1) Entomologische Zeitung 1852, pag. 83.