
Ofschoon ik het als bekend veronderstellen mag dat de schrijver, die
zijn opstel onderteek ent, daarvan de verantwoordelijkheid geheel op'zich
neemt en Ik als redacteur derhalve niet aansprakelijk ben voor zienswijze
of menigen, in dit werk door mijne medearbeiders geuit, zoo geloof
ik toch dat men mij wat het gebruik van entomologische termen
betreft, met eenig regt ter verantwoording zou kunnen roepen. Het is
uit dien hoofde dat ik hier verklaren moet, dat er tusschen mijnen
vriend Snéllen en mij verschil bestaat omtrent de juiste toewijzing
van den term Yleugelvomo (zie bladz. 82) en dat ik in het voorgaande
stuk zijn handschrift gevolgd ben, dezen term zonder verandering latende.
De heer Snéllen bedoelt met dien term eeue plooi tusschen
de ondermediaan-ader en de 48 of 3e heneden-ader; ik noem vieügelplooi
of vouw die plooi welke men in schier alle inseclenvleugels aantreft
tusschen de twee hoofdnerven, die aldus eene eigenaardige ver-
deeling' van den vleugel in twee nagenoeg gelijke, in allen gevalle
analoge helften aanbiedt, eene vouw gelegen ter plaatse waar de voorvleugels
van P/ferop/iores-gespleten en die van Xespa in de rust toegevouwen
zijn.
S. v. V.
Fig.~ 1. Een zamengesponnen topeind van Epilobium, waarin eene raps huist,
bij a in natuurlijke grootte voorgesteld,
u 2. De rups vergroot.
„ 3. De kop en eerste ringen, sterker vergroot.
„ 4. Het popje, vergroot.
„ 5. Het staarteind daarvan, sterker vergroot.
u 6. De vlinder, rustende.
„ 7. Dezelfde, vergroot.
„ 8. De vliegende vlinder, vergroot.
u 9. De kop van voren, sterk vergroot.
r 10. Een voelertje, sterk vergroot.
, .... ,
LAVEROTA FULVESCEtfS, ïïaw.
A.J.VT.