
18 streep. De sprieten, palpen en kop zijn donkerbruin, de rugbe-
kleedsels eveneens, aan de zijden zwart. Het lichaam, dat bij de
wijfjfis plomp is gebouwd, is zwart bruin, met bruine inkervingen
en met een bruin pluimpje aan het .laatste lid. De voor- en middel-
pooten zijn donkerbruin, op de tibia en tarsen geel gevlekt; de ach-
terpooten grijs met zwarte vlekjes aan de tarsen en met twee paar
sporen. De voorvleugels zijn vrij breed, in verhouding tot hunne
lengte, de kleur is donkerbruin met blauw, grijs en zwart vermengd
en heeft, bij de mannen, een meer bruine, bij de wijfjes eene meer
zwarte of loodkleurige tint. Het wortelveldje is door eene zwarte,
golvende, soms vrij sterk getande dwarslijn begrensd, waartegen, op
<len onderrand, eene in grootte iets afwisselende, doch meestal bijna
even hooge als breede lichtgele vlek staat, in welke zich twee of
meer zwarte stipjes of streepjes vertoonen; deze vlek loopt tot voorbij
het midden van den vleugel, van waar zij zich als eene wolkachtige,
onregelmatige bandvlek grijzer dan de grondkleur, soms zelfs eenig-
zins violetkleurig, tot aan den bovenrand uitstrekt.
Aan den vleugelhoek ontmoet, men ook hier het aan deze vlindersoorten
eigene zoogenaamde spiegeltje, dat langwerpig rond, aan den
boven- en buitenkant een weinig hol ingebogen is. In dit spiegeltje,
hetwelk eene lichtgele kleur heeft, bevinden zich, op geringen afstand
van den binnenrand, eene breede lood- of violetkleurige langwerpige
vlek, terwijl zich in liet binnengedeelte nu ééns drie of vier zwarte
hoekige vlekjes, dan weder, gelijk dit bij het afgebeelde wijfje plaats
heeft, drie zwarte strepen vertoonen, waarboven er nog twee of drie
in de donkere grondkleur zichtbaar zijn. Tegen den spiegel staat nog,
aan de zijde van de middelvlek, eene zeer duidelijke, aan den bovenkant
vrij breede zwarte vlek. Aan den bovenvleugelrand ontwaart
men vijf of zes paren dubbele lichtgele haakjes, waarvan de beide
die het dichtst aan den wortel komen, dikwijls slechts uiterst flauw
zijn. Uit het tweede paar achter de vleugelpunt loopt een dun sterk
gebogen loodkleurig lijntje naar den buitenrand ; de kleur daarachter
is lichtbruin, alsmede de geheele vleugelpunt, alwaar een soort van
oogpunt gevormd wordt, door de ombuiging van het eerste haakje en
van een iets lager staand geel vlekje. Deze teekening is bij de mannen,
die meestal nog meer dergelijke vlekjes bezitten, steeds duidelijker
dan bij de wijfjes. Ook uit het vierde hakenpaar ontspringt
een fijn loodkleurig lijntje, dat zich in den spiegel verliest en evenmin
als het voorgaande en een aantal andere lijntjes dié men vooral
bij geheel versche exemplaren aan den bovenrand opmerkt, altijd éven
duidelijk is. De franjes zijn aan den wortel donker, bij zwart af,
vervolgens licht doorsneden en dan tot voorbij het midden, bruin met
zwart vermengd of door zwarte vlekjes geteekend, welke laatste men
vooral bij de wijfjes bemerkt. De benedenhelft aan den vleugelhoefc
is veel lichter.
De achtervleugels zijn bij beide geslachten brninachtig zwart, bij
vergrootmg bezien, geheel met zwarte puntjes bespikkeld; deze tint
is. echter bij de mannen iets lichter aan den bovenrand; de franjes
zijn ook hier aan den wortel zwartaebtig, vervolgens licht grijs.
Op den onderkant zijn de voorvleugels glanzend donkerbruin, met
duidelijke doorschijning' der gele haakjes en van de groote gele vlek
op den onderrand, die hier evenwel veel smaller is, doch zich daarentegen
verder langs den vleugelrand verspreidt. De achtervleugels
zijn bij de wijfjes even donker als de voorvleugels; bij de mannen
echter lichter.
Het verschil in kunne is voornamelijk kenbaar aan de sterker gebouwde
lichamen der wijfjes, en aan het meer gedachtige staart-
pluimpje der mannen, bg„ welken ook over het algemeen de kleur
bruiner is en de teekeningen zich duidelijker vertoonen. Dit laatste,
dat ik bij al mijne exemplaren Opmerkte, is in tegenspraak met
W11.KIKSON, die de grondkleur der wyfjes liohter en de afteekeningeil
bij dezen scherper noemt.
ïfa deze beschrijving van Gr. ciniana willeu wij thans onderzoeken
in hoeverre er een genoegzaam verschil tusscheu dezen vlinder en
Gr. scutulana bestaat, om de meening. te rechtvaardigen dat beide werkelijk
, verschillende soorten uitmakeu; daartoe. deel ik den uitslag
mede die .het .gevolg was van eene naauwkeurige vergelijking doof
de Heeren H. W. de Gemf, P. C. T. Snellen en mij tusscheu beide
vlinders ingesteld, waarbij wij, bevonden :
1 . dat de vlinders van Scutulana allen iets grootef waren spannende
,pnze exemplaren,van 19 tot 31 streep, die van-Girnana 1T tot
18 streep.
2°. dat de,loop van den achterrand dér voorvleugels van Scutulana
schuin en deze onder de punt weinig of niet ingetrokken was, van
daarentegen rechter met sterk ingetrokken achterrand en vervolgens
iets uitgebogen.