
dat soms nog sterker geslingerd is dan. dit bij fig. 14 is wedergegeven.
Voor de franje, die lichter dan de grondkleur is, bespeurt men eene
uit halve maantjes gevormde randlijn. Alle deze teekeningén loopen
op de ondervleugels door. In het midden der bovenvleugels bevindt
zich somtijds nog een zeer flauw wit oogpunfje, hoedanig een men
eveneens, doch duidelijker en door een bruin lijntje omzoomd, op de
ondervleugels tegen de binnenzijde van den middelsten dwarsband ziet.
De ondervleugels, wier teekening uit bovenstaande beschrijving
blijkt, zijn vooral aan den wortel lichter dan de bovenvleugels, en
ook met meer fijne stipjes bezaaid dan deze; hun rand springt in het
midden een weinig uit.
De onderzijde is glanzig, lichtgeel, meer bruinachtig aan de randen
der bovenvleugels, en met eene flauwe doorschijning der dwarslijnen.
Er bestaan, gelijk ik dit reeds aanmerkte, twee generatien die ik
beiden waarnam; van de eerste overwinterde de pop en verkreeg ik
den vlinder den 2“ Mei, van de tweede verschenen uit poppen van
80 Junij en 1 Julij, de vlinders van 18 tot 19 Julij.'
In hoeverre de bij HEKaroH-ScHamm, en von H einemann voorkomende
B. ruficiliaria H. S. eene afzonderlijke soort is, durf ik niet beslissen •
zeker is het echter, dat deze veel overeenkomst heeft met sommige
exemplaren onzer B. trilinearia, hetgeen eveneens het geval is met de
zoogenaamde B. strabonaria. Zeul, die echter ook door GtótÉg als eene
eigene soort wordt opgenomen, terwijl die schrijver, even als Stj»üdïn-
geb, B. ruficiliaria, geheel achterwege laat. Om nu alle mogelijke
vergissingen te voorkomen, heb ik op de plaat de. vlinders voorgesteld
die ik van mijne, uit de eijeren opgekweekte rupsen verkreeg,
zoodat het bij fig.• 11 afgebeelde wijfje, de moeder is der van fig. 2
tot fig. 7 voorkomende rupsen, die de bij fig. 12 en 13 geteekende
vlinders voortbrachten, zijnde bovendien bij fig. 8 de in October
gevangen rups afgebeeld, die den eenigzins afwijkenden vlinder (fig. 14)
opleverde.
Gelijk men ziet, bestaat er eenig verschil in de kleur der vlinders
vooral echter in den vorm van de derde dwarslijn, terwijl daarenboven
de witte oogpuntjes soms slechts op de ondervleugels, enkele
malen, als bij den bij figuur 14 afgebeelden vlinder, in het geheel niet
zichtbaar zijn.
Het verschil in kunne is vooral kenbaar aan de sprieten van den
man en zijn bepluimd achterlijf.