straf stond. Het woord heeft langzamerhand een meer alge-
meene . beteekenis verkregen, doch oorspronkelijk gold het
een op een bepaald tijdstip uitgevaardigd verbod om ge~
durende enkele dagen te werken. Dit geschiedt, wanneer de
rijst geplant zal worden. Zoodra zulk een bevel is gegeven,
gaat men eerst „martondi b ah '’, d.w.z. gezamenlijk in de
rivier baden, hetgeen met allerlei feestelijkheden gepaard
gaat, om daarna enkele rustdagen te genieten. Ten teeken,
dat zulk een verbod is uitgevaardigd, worden wat jonge
arenbladeren of wat gabah aan de kampongpoort (horbangan)
opgehangen en zelfs de vreemdeling, die binnen wil komen,
moet eerst vragen, of daartegen geen bezwaren bestaan.
Overtreedt men deze voorschriften door werk te verrichten,
dan heet dat „melanggar roboe-roboe” gewoonlijk kortweg
„maroboe” genoemd.
Thans gebruikt men dat woord ook vöor andere over-
tredingen van door de adat gestelde verbodsbepalingen.
„Pantang” is elke handeling of gebeurtenis, die onheil brengt.
In de spreektaal echter heeft dit woord eveneens een meer
algemeene beteekenis verkregen, zoodat alles wat „maroboe’’
of „simandatang is, ook met den naam pantang wordt
bestempeld.
„Simandatang” zou men kunnen vertalen met „teeken, dat
er een ongeluk zal gebeuren”. Wanneer iets pantang is,
bestaat er kans op onheil, doch „simandatang” is het voor-
teeken daarvan. Mandatangi noemt men een handeling, die
willens en wetens een ongeluk met zieh brengt. Door het
plegen van zulk een handeling roept men als ’t wäre
het ongeluk te voorschijn.
Zoo is het „maroboe' om den naam van een vorst te
noemen en in Tanah Djawa om een woord uit te spreken,
dat met „hör” begint of eindigt, omdat er vroeger een
radja is geweest, die Horpanaloean heette. Men moet dan
een karbouw (horbo) „Si Ranggas” noemen; voor koopen
zegt men niet „toehor”, doch „boli”.
In Siantar mag men geen woord, dat met „sang” aanvangt
of eindigt, zeggen, noch het woord „waloe” (acht) uit-
spreken, daar de vorige radja Sangnawaloe heette. Hier
zegt men in stede van sangge sangge” (een soort groente)
„hosaja gandjang en wordt pisang „poentji” genoemd, terwijl
men acht niet „oewaloe”, maar „delapan” noemt. Wanneer nu
menschen zulk een verboden woord hooren, kan men den
overtreder aanklagen wegens „maroboe”. Daarentegen is
het altijd pantang (ook als men geheel alleen is) om b.v.
zijn eigen naam te zeggen, of die zijner ouders.
Thans volgen enkele verbodsbepalingen bij verschillende
gelegenheden.
Pantang mangimas ladang (bij den aanleg van ladangs).
Het is pantang om op een ladang door te werken, wanneer
bij den aanvang van den aanleg eenig gereedschap stuk
gaat of van den Steel los gaat.
Als de „baragi” (een vogel) een geluid „pioet, pioet”
maakt, doet men eveneens beter, het werk niet voort te
zetten, daar anders het daaruit te behalen voordeel „pioet”
(gesloten) zal worden.
Integendeel wordt het als een zeer goed voorteeken
beschouwd, wanneer de leto of de siboeroek (soort vogels)
„goek goek” roepen, hetgeen vermeerderen beteekent.
Pantang di tongah djoema (verbodsbepalingen op de
ladang)
1. Op de ladang mag men niets eten, want anders zullen
apen en wilde zwijnen overlast doen.
2. Wanneer er een piek in de ladang is, waar het zaaisel
niet opkomt (halioan), dan is dit zeer „simandatang”.
3. Längs aanplantingen van tabak of katoen mag men
geen zieke vervoeren, want dan wordt de oogst bedreigd.
4. Wanneer men boomstronken op de ladang gedurende
de eerste jaren omhakt, zullen olifanten den aanplant
vernielen.
Pantang mangotam eme (bij den padioogst).
Het is pantang om te fluiten gedurende den oogst, Haar
dan de tondi van de rijst zal heengaan en de gabah zal
bederven.
Pantang ni eme masoek toe sopo (tijdens het opschuren
van de gabah).
1. Er mag geen uitgespreid touw en geen ijzer liggen in
de „sopo” (ladanghuisje).
2. Men mag geen kalk of olie in de „hobon” d.i. de