dalahim — laki Mal. of niberemangan = aan wien eten
gegeven wordt) noemt zijne vrouw parsondoek (die voor
hem opschept). djolmani (zijn mensch) of namabere si mangan
(die voor zijn eten zorgt), Hij spreekt haar met „ho” = jij
en zij hem met „ham” = u aan.
Het adathuwelijk eischte eertijds veel uitgaven. Behalve
de bruidschat moesten groote sommen aan feesten en derg.
besteed worden, waarom thans meer en meer het huwelijk
„marloealoea plaats heeft. Deze wijzen van huwen komt op
t volgende neer. Wanneer een jonge man en een meisjehet
eens zijn geworden en op de bale in de kampong tezamen
komen en „elkaar gevonden hebben” (mariahriah), dan schaakt
hij haar, of verlaat zij haar woning voor hem met achter-
lating van wat geld en sirih, hetwelk men in de „parborasan”
(tempat makan, Mal.) van den. „tondong” (zie afdeeling a
van deze paragraaf) neerlegt.
Den volgenden dag vervoegt de anak boroe van den man
zieh bij den vader der vrouw, die zonder bepaalde reden
niet kan weigeren in het huwelijk toe te stemmen. Weigering
kan alleen plaats hebben, wanneer de jonge lieden van
dezelfde marga zijn, wanneer het meisje reeds verloofd is,
(in dat geval heeft rampas toenangan = het rooven van een
verloofde plaats gehad) of wanneer er onvoldoende bruidschat
wordt betaald. Ook komt het wel voor, dat alles met
voorweten van den vader en met vooruitbetaling van de
geheele bruidschat geschiedt.
De bruidschat (boli ni boroe = koopsom van een vrouw)
bedraagt voor een vrouw uit het volk f 12,— tot f 24.—,
voor vrouwen uit den stand der „nasitoehan” (adel) f2 4 ,—
tot f l 20— en een varken en voor een vorstendochter
f48. tot f 240.— en een karbouw of rund.
Van dat bedrag wordt een bepaald gedeelte (oelih poeang)
van f 2— tot f 6.- aan het hoofd gegeven. Wanneer
dan ook een schaking heeft plaats gehad, is het eerste
wat de tondong, d.i. dus de vader, broeder of bij
ontstentenis van dezen een ander mannelijk familielid der
vrouw eischt, dat de anak boroe zorge, deze som te voldoen.
Zoodra dit heeft plaats gehad en de bruidschat is voldaan,
geeft de tondong een kain aan zijn nieuwen aanverwant,
diens anak boroe en den vader van eerstgenoemde. Hiermede
zijn dan alle formaliteiten vervuld en is het jonge paar in
den echt vereenigd.
Wanneer het huwelijk volgens de adat wordt voltrokken,
hebben eerst door tusschenkomst van een bemiddelaar,
den z.g.n. „poldoeng” voorbesprekingen plaats van den
vader en den anak boroe van den man en den vader van
de aanstaande bruid.
Dan wordt een varken en een zekere hoeveelheid rijst door
den vader van den bruidegom aan dien van de bruid gebracht.
Ook de bruidschat wordt — zoodra men ’t over de
hoegrootheid eens is — betaald.
Bij voorkeur huwt de Batak zijn zoon aan de dochter van
een oom van moederskant uit (boroe ni toelang, in het Tob.
nidatoelang).
Hierna wordt de bruid naar de woning van den man
gebracht (palaho boroe). Is zij bij den man aangekomen dan
zegt men paroh boroe (datangkan perampoean, Mal.). Dan wordt
een varken geslacht en een feestmaal gegeven (mangan boli
ni boroe). Onder aan de trap der woning legt de goeroe
van het dorp dan wat sirih, wat bloemen (roedang roedang)
en derg. neer (pinangan niari), waarover de bruid heen moet
stappen. Het echtpaar moet vier dagen en vier nachten of
acht dagen en acht nachten (voor aanzienlijken) in die woning
blijven. Zouden ze gedurende dien tijd den nacht elders
doorbrengen, dan is dat maroboe strijdig met de adat). Zijn
die vier dagen verloopen, dan moet de bruid „padjoema
djoemahon” n.l. een suikerrietstok of ander gewas planten,
symbool van haar toekomstige plicht om de ladang te be-
werken.
Wanneer iemand huwt met een vrouw uit dezelfde marga
als die zijner moeder, dan noemt men dit „mangoelaki boroe
ni tondong”. Men ziet dit gaarne.
Kinderhuwelijken komen wel voor. De vader en diens
anak boroe brengen den knaap (soms een pas geboren
kind) naar den vader van het meisje, dat men tot echtgenoote
van den jongen wenscht te bestemmen. Dit noemt
men marondos. Hier blijft de knaap in huis (hordja radja), totdat